ALS HET BESTAAN VAN GOD WETENSCHAPPELIJK
AANGETOOND WORDT...
februari 1991
agnosticus,almachtige god,atheist,bestaan,geest,geloof,god,godsdienst,het
al,het geheel,het ontstaansproces,materialist,materie,ontstaan en bestaan van
de kosmos,schepper,scheppingsgedachte,spinoza,vrijdenker,zelforganisatie van
beweeglijkheden.
Terug naar: de Startpagina
Naar bladwijzers: Agnosticus
Vrijdenkers doen voortdurend uitspraken over god. De strekking van die
uitspraken is steevast dat god niet bestaat en dat hij het product is van het
denken van onvolwassen mensen. Daarmee kun je het zonder meer eens zijn, maar
helaas wordt dat moeilijker als je verneemt welke argumentaties er aan die
uitspraken ten grondslag liggen. Omdat de vrijdenkers traditioneel een zwak
voor de wetenschap hebben houden zij ervan als volgt te argumenteren: "God
bestaat niet, want zijn bestaan is nog nooit wetenschappelijk aangetoond en het
is onwetenschappelijk om dan aan te nemen dat hij wel zou bestaan. Zou de
wetenschap ontdekken dat hij toch bestaat, dan zou de vrijdenker onmiddellijk
dit feit aanvaarden. Hij behoeft echter ook in dat geval niet in god te geloven
omdat het geloof dan plaats gemaakt heeft voor zeker weten". Dat is een
interessante redenering, maar er is wel het een en ander op aan te merken...
Als je bovenstaande redenering naar zijn
inhoud bekijkt, dan blijkt dat het helemaal niet gaat over een zeker weten dat
god niet bestaat, maar over een veronderstelling. Er wordt aangenomen dat hij
niet bestaat omdat het nog nooit gelukt is wetenschappelijk aan te tonen dat
hij wel zou bestaan. De uitspraak “god bestaat niet" geeft wel de indruk
dat het om de constatering van een feit zou gaan, maar welbeschouwd drukt hij
alleen maar uit welk standpunt iemand ingenomen heeft, en op grond waarvan hij
dat gedaan heeft, namelijk naar aanleiding van het feit dat er nog nooit iets
aangetoond is. Zoals uit het vervolg van de redenering blijkt, wordt de
mogelijkheid open gehouden dat er toch ooit nog eens een bewijs geleverd wordt.
Weliswaar wordt die mogelijkheid uitermate
klein geacht, maar toch, hij is er. Op zichzelf is dat juist, want als je je
stellingname baseert op de afwezigheid van bewijzen, dan blijft de mogelijkheid
open dat men niet goed gezocht heeft of dat men nog niet voldoende kennis
omtrent een aantal aspecten van de werkelijkheid bezit. Je moet dan wel een
slag om de arm houden. Het ontbreken van bewijs houdt nu eenmaal niet
automatisch in dat iets niet bestaat. Het is dus, wetenschappelijk gezien,
correct dat er gesteld wordt dat de
vrijdenker, en dan natuurlijk speciaal de atheďst, het feit van het bestaan van
god zal aanvaarden als mocht blijken dat er inderdaad een god is. Maar, het mag
dan wetenschappelijk in orde zijn, in feite is het natuurlijk een uitermate
zwakke stelling die de vrijdenker verdedigt. De atheďst verwijt de agnosticus dat deze de
kerk in het midden laat door het standpunt in te nemen dat hij niet kan weten
of god al dan niet bestaat. Weliswaar prijst hij hem tegelijkertijd, namelijk
voor zover die agnosticus
uit dat fundamentele niet-weten de conclusie trekt dat het geen enkele zin
heeft met die buiten onze kennis vallende god rekening te houden, maar toch, de
atheďst vindt het maar een halfslachtige zaak! Nu is dat waardeoordeel wel
enigszins terecht, want de positieve stellingname dat men het niet kan weten
laat volop ruimte open voor allerlei speculaties over “het Al”, een “Kosmisch
bewustzijn”, verbondenheid met “Het geheel” en eventueel zelfs over een soort
van universele, “geest”, die dan wel niet in concreto
ingrijpt in het kosmische gebeuren, maar die toch op de een of andere manier
als leidend principe geldt. Dat geeft aanleiding tot velerlei soorten van,
“religiositeit” en tot een hang naar het “spirituele”, zoals dat tegenwoordig
steeds meer in de mode komt. Maar, dat mag dan allemaal waar zijn, toch kun je
je afvragen wat de niet-halfslachtige, rechtlijnige atheďst dan in handen heeft
voor zover hij de bovenvermelde redenering aanhangt. In feite ook helemaal
niets! Zijn zogenaamde zekerheid is er
een met een voorlopig karakter, geheel afhankelijk van de uitkomsten van
toekomstig wetenschappelijk onderzoek. En het vermoeden dat dit onderzoek wel
niets op zal leveren is niet meer waard dan het is: in wezen een slag in de
lucht omdat er voorlopig nog niets aangetoond is. Wat anders is het of je het
met dat vermoeden eens kunt zijn, maar dat berust dan meer op een bepaald
gevoel dan op een waterdichte gedachtegang.
De bewering
god bestaat niet want zijn bestaan
is nog nooit aangetoond berust
niet op een waterdichte gedachtegang, maar op een aanname. Het is een
stellingname die op een bepaalde manier als stellingname beargumenteerd wordt.
Als zodanig kun je wel achter die argumentatie staan. Het is te verdedigen dat
je zegt: "Ik ga er niet van uit dat iets bestaat als er geen aanwijzingen
voor zijn".
Maar helemaal zuiver op de graat is ook deze
zaak niet. Er zijn tal van voorbeelden te geven van zaken die lange tijd niet
meer dan een vermoeden van de mensen waren en die toentertijd niet aangetoond
konden worden, maar die later wel degelijk bleken te bestaan. In de natuurkunde
wemelt het daarvan, sterker nog: de meeste ontdekkingen op dat gebied zijn
gedaan juist omdat sommige geleerden bepaalde vermoedens hadden! Het is dus allemaal nogal dubieus...
Bij dat alles komt nog dat ook het
niet-bestaan van god nooit wetenschappelijk bewezen is. Tot nu toe is men hem
nog niet tegengekomen, maar niet meer dan dat. Qua stellingname is dus evengoed
te verdedigen dat hij wél bestaat, niet alleen maar in de breinen van de
mensen, maar ook in het echt. Het veelgehoorde tegenargument dat het
niet-bestaan van iets niet bewezen behoeft te worden snijdt geen hout. Het
langzamerhand verdwijnen van een aantal ficties in de voorstellingen van de
mensen berust wel degelijk op het aantonen dat het ficties waren. Het is waar
dat je dat doet door te laten zien hoe het nu wel zit, maar dat neemt niet weg
dat je het toch aantoont. Dus: de bewering dat de wetenschap het bestaan van
god nog niet aangetoond heeft is als argument niet alleen zwak, maar ook nog
nietszeggend. Hij kan naar twee kanten uitgelegd worden, zowel ontkennend als
bevestigend wat betreft het bestaan van god. Je schiet er dus niets mee op als
je die bewering als argument gebruikt. Het is inderdaad niet meer dan een
bewéring! Maar een steekhoudend argument is het niet.
Er is nog iets opmerkelijks aan de redenering
over het niet-bestaan van god.
Je moet namelijk letten op een tweetal
begrippen die gehanteerd worden. Het zijn begrippen die in zoverre bij elkaar
behoren dat zij allebei betrekking hebben op één bepaalde manifestatie van de
werkelijkheid, namelijk het materiële verschijnsel. Ik bedoel dan de begrippen
“bestaan” en “wetenschappelijk”.
Om met het
laatste te beginnen: alle, in onze cultuur gebruikelijke, wetenschappen houden
zich bezig met de verschillende verschijningsvormen van de materie. Dat is ook
het geval met de zogenaamde geesteswetenschappen en menswetenschappen. Allemaal
catalogiseren en analyseren zij verschijnselen, zaken die op de een of andere
manier, direct of indirect, aan het verschijnsel “mens” waargenomen kunnen
worden. Dat zijn verschijnselen waar voor het begrip “bestaan” van kracht is.
De bestaande werkelijkheid is de werkelijkheid van de verschijnselen, het is
een zaak die bepaald wordt door zijn materiële karakter, dus door
aantoonbaarheid en bijgevolg meetbaarheid en de mogelijkheid om in formules
uitgedrukt te worden. Nu kun je van mening zijn dat het materiële, en dus het
bestaande, nou net de gehele werkelijkheid omvat en dat bijgevolg het begrip
“bestaan” in alle opzichten van kracht is. En dat betekent dan ook dat
letterlijk alles wetenschappelijk, namelijk doormiddel van analyse, te
onderzoeken zou zijn. Zelfs is het dan mogelijk te onderzoeken of god bestaat,
omdat hij binnen het kader van die werkelijkheid zou moeten vallen. Dat is dan
ook de mening van diegenen die zich materialist noemen, welke mening de
achtergrond vormt van de in de aanhef van dit artikel beschreven gedachtegang.
Maar, het is een foute mening! Als je namelijk analyserend terug redeneert van
het samengestelde materiële verschijnsel naar een situatie waarin de zaak niet
meer samengesteld is, zoals men doormiddel van analytisch onderzoek in de
natuurkunde doet, dan kom je tot de conclusie dat er aan het begin van het
ontstaansproces van de wereld van de verschijnselen een toestand moet zijn die
op zichzelf niet-materieel is. Een toestand waarin alle kenmerken van de
materie zijn komen te vervallen. Het is moeilijk om je zoiets voor te stellen,
maar nog moeilijker is het om er in je denken enigszins vat op te krijgen. Er
wordt dan ook wel beweerd dat, op dat punt aangekomen, het denken afslaat, maar
dat is geen juiste bewering: niet het denken als zodanig slaat af, maar het
analytisch denken. Het denken dus dat wij in onze cultuur vrijwel als enige
beoefenen, en dat wij zeker als enige als de maat nemen. Dat denken slaat
inderdaad af omdat er niets meer uit elkaar te halen valt.
Maar gelukkig heeft ons denken meer
mogelijkheden dan alleen maar de analytische. Als je, louter denkend, nagaat
hoe het dan met die elementaire werkelijkheid zit, dan ontdek je dat daarvoor
nou net een aantal begrippen geldt die in alle culturen door de mensen aan
goden en dergelijke zijn toegeschreven. Om er een paar te noemen: ongrijpbaar,
eeuwig zichzelf gelijk blijvend, vluchtig en helder en doorzichtig, door alles
heengaand en van alles de oorsprong vormend, onvergankelijk, enzovoort. Ongeveer datgene dat
Spinoza destijds “substantie” noemde. Het gaat daarbij dus steeds over begrippen
die een tegenstelling vormen tot de materiële werkelijkheid.
Derhalve ook begrippen die buiten de
mogelijkheden van het analytische, het splitsende en rubricerende, denken
vallen. Op die zaak, waarover overigens veel meer te zeggen valt, is de
essentie van het geloof in god gebaseerd. Daarom heeft men het in elke godsdienst
over iets “geestelijks” dat in tegenstelling staat tot het materiële, het
zogenaamde aardse. Bovendien voert men zijn goden steevast op in de rol van
schepper, staande aan de oorsprong van alle dingen. Dat hebben de mensen in de
loop der tijden goed aangevoeld. Uiteraard hebben zij er telkens weer
vreemdsoortige voorstellingen van gemaakt en die aan zichzelf en anderen
opgedrongen vanuit de, uit dat hogere voortspruitende, behoefte om macht uit te
oefenen. Maar intussen bedroog hun intuďtie hen niet. De agnosticus zegt dat hij
zich niet met god bezig wenst te houden omdat deze buiten het terrein van zijn
denken valt. Hij heeft daarin gelijk, althans voor zover hij zijn denken ziet
als beperkt tot analytisch denken. In feite echter kun je er wel degelijk over
nadenken. Waarom het evenwel gaat is dit: als het godsbegrip inderdaad
betrekking heeft op die niet-materiële werkelijkheid, de werkelijkheid waarvoor
het begrip “bestaan” (nog) niet geldt, dan is het onzin om te verwachten dat de
op de materie gerichte wetenschap Gods al of niet bestaan zal aantonen. Het
godsbegrip valt geheel buiten het terrein van het bestaan en heeft bijgevolg
niets te maken met aantoonbaarheid en bewijsbaarheid. Het is inderdaad, om een
oude kerkvader te parafraseren, een “absurditeit”. Van hieruit kun je met recht
zeggen dat god niet bestaat en niet bestaan kan, maar, op zichzelf wil dat nog
niet zeggen dat hij er niet is. In theorie kan hij een verhouding, een situatie
zo je wil, zijn van de oorspronkelijke niet-materiële werkelijkheid. Precies
zoals het door de wat minder duffe denkers onder de theologen altijd gesteld
is. Een van hen zei mij eens dat god net achter de elementaire deeltjes gezocht
moest worden en dat dit geheel en al overeenkomt met de scheppingsgedachte, die
immers inhoudt dat de schepper zelf logischer wijs niet geschapen kan zijn. Een
dergelijke bewering kun je natuurlijk honend terzijde schuiven, maar het blijft
een feit dat hij niet zo gemakkelijk te ontzenuwen is.
Als het nu zinloos is om te vragen naar
bewijzen van het wel-bestaan of het niet-bestaan van God omdat deze zich, als
hij er zou zijn, buiten de werkelijkheid van de materiële verschijnselen zou
moeten bevinden, blijft er nog één mogelijkheid over, namelijk de vraag of dat
laatste misschien het geval zou kunnen zijn. Voor de agnosticus is zoals gezegd ook die vraag
zinloos omdat het volgens hem onmogelijk is kennis te vergaren over iets
niet-materieels. Zijn denken slaat dus af. Maar in feite is het wel degelijk
mogelijk zonder in allerlei metafysische speculaties te vervallen. Je moet dan
namelijk gaan nadenken over iets waarvan je om te beginnen alleen maar kunt
stellen dat er absoluut niets over te zeggen valt, behalve dan het feit dat het
geen verschijnsel is, dat het dus aan niets meer vastzit en dat het bijgevolg
absoluut beweeglijk is. Het nadenken daarover geeft aanvankelijk nogal wat
problemen omdat je telkens weer geneigd bent aan die voor-materiële
werkelijkheid verschillende eigenschappen toe te kennen - in strijd met de
logica, want alleen de materie heeft eigenschappen. Hoe dan ook, je kunt vanuit
dat ongrijpbare, onmeetbare, niet met eigenschappen te benoemen “beginpunt” een
waterdichte redenering opzetten over het ontstaan en bestaan van de kosmos,
overigens zonder daarbij op enigerlei wijze gebruik te maken van
wetenschappelijke kennis. Die valt immers buiten het kader van die
werkelijkheid!
Bovendien is het niet laten meewegen van die
kennis noodzakelijk omdat je van de juistheid daarvan niet zeker kunt zijn.
Alle kwalitatief hoogstaande wetenschappelijke kennis, hoe betrouwbaar en
toepasbaar ook, is onvermijdelijk voorlopige kennis waarvan wij de juistheid
slechts in goed vertrouwen kunnen aannemen.
Het is helaas onmogelijk om in het korte
bestek van dit artikel te vertellen tot welke ontdekkingen je inzake de
werkelijkheid komt. ( Zie hiervoor het hoofdwerk: Beweging
en Verschijnsel deel 1, 2 en 3 ) Daarom moet ik
het bij een paar uitspraken laten die voor mij zelf gefundeerd zijn, maar die voor
u, lezer, slechts “beweringen” kunnen blijven. Deze komen hier op neer dat zich
systemen van beweeglijkheden gaan vormen die tot het ontstaan van energetische
patronen leiden en die op een bepaald moment van een zodanige aard zijn dat je
van “materie” kunt gaan spreken. Van af dat moment treedt het verschijnsel op
en gaat het begrip “bestaan” van kracht worden. Het bijzondere van deze gehele
zaak is dat ze zichzelf uit zichzelf te voorschijn roept, zonder dat er ook
maar iets van buitenaf ingebracht behoeft te worden: geen kracht die de zaak in
beweging zet of een kracht die de zaak bij elkaar houdt, niets van dit alles.
De werkelijkheid is een zaak van zelforganisatie van beweeglijkheden.
Als je het proces van zelforganisatie van de
beweeglijkheden in gedachten nagaat kom je als eerste tot de conclusie dat er
van enigerlei vorm van schepping geen sprake kan zijn. Buiten die
beweeglijkheden is er niets dat op de een of andere wijze zijn werking op die
beweeglijkheden zou kunnen uitoefenen. De gedachte dat er een “schepper” zou
zijn blijkt volkomen onhoudbaar. Maar, dat houdt onmiddellijk in dat er ook
geen besturende instantie kan zijn. Als je al van “besturen” zou willen spreken
- wat je beter niet kunt doen - dan zou je het zo moeten stellen dat de
werkelijkheid zichzelf bestuurt. Er is dus geen almachtige god die de touwtjes
in handen heeft, maar er is daarentegen wel een oer
werkelijkheid van “beweeglijkheden” die aan alles ten grondslag
ligt en die bijgevolg door alles heengaat. En dat is precies datgene dat de
mensen door alle tijden heen aangevoeld hebben en dat zij benoemd hebben met
het begrip “god”.
Terecht hebben zij daarbij gedacht aan iets
dat henzelf te buiten en te boven gaat en dat niet onderworpen is aan de beperkingen
van de alledaagse verschijnselen. Dus hebben zij die verschijnselen tot in het
oneindige uitvergroot, geprojecteerd tegen de hemel, en daarmee een
voorstellingswereld opgebouwd die als zodanig uit waandenkbeelden bestaat, maar
die steeds een grond van waarheid bevat. Volgens mij behoort het tot het
intellectuele werkterrein van de vrijdenker deze waarheid zo helder mogelijk te
verwoorden. Zo er al een mogelijkheid is om de mensen van de onzinnigheid van
hun godsdienst te overtuigen is deze juist hier in gelegen dat je almaar laat
zien wat de essentie is van al datgene dat zij over hun goden beweren. Het meer
of minder agressief bestrijden van hun waanvoorstellingen met behulp van de
traditionele vrijdenkers dogmatiek heeft naar mijn idee volstrekt geen zin: de
zaak blijft steken in een uitzichtloos en in wezen onredelijk ja en nee
geharrewar...
PS. Probleem in de Wereld. Jawel onze GODEN.
Oplossing inzake de Goden. Stel
de Goden ter discussie..! Nog béter is De Werkelijkheid als vertrekpunt te nemen, “de werkelijkheid”, waarin zowel jij, ik,
god, allah en al die andere goden, deel van uitmaken.
Vervolgens stel je jezelf de vraag: Wie, wat is De Mens..! Waarin onderscheid De
Mens zich van het overige leven. Wie, wat is god..! Lees: Beweging en Verschijnsel
deel 1, 2 en 3 (Toegevoegd door Rob van Es)
Bovenstaande tekst is geschreven:
Door Jan Vis, creatief filosoof.
Pagina's zijn door mij uit het tijdschrift van De Vrije
Gedachte no. 212 februari 1991 overgenomen.
Aangezien de filosofie er niet is voor enkele
bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is het citeren uit mijn werk zonder meer toegestaan. (Jan Vis)
Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren
vergezeld gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis)
Terug naar: de Startpagina
|