TROUW AAN….
U
treft hierbij een verzameling teksten aan uit de werken van de filosoof Jan
Vis, met een uiteenzetting over het begrip trouw aan...
Wilt
U zich hier verder in verdiepen, klikt U dan op de bijbehorende link.
Help mee om deze site
te promoten. Vertel het uw…!
(Adres homepage
luidt: https://janvis-creatief-filosoof.nl/
Bladwijzer: gewone mensen
; Ik en mijn Samenhang
; Vertrouwen ; (TROUW)-
Trouwbeloften.? ; Betrouwbaar / Trouw ; Betrouwbaarheid
;
Terug naar:
de
Startpagina
no.40-( Vrouw en Wereld )
No.6-( Gedachten over Ontstaan en Bestaan
)
35. Je zou het kunnen betreuren dat het je
niet gelukt onder woorden te brengen waaraan je liefde voor een ander mens tot
uitdrukking komt. Het beleven van die liefde is niet te definiëren, je kunt er
slechts een taalkundige gooi naar doen.
De filosofische definitie van het begrip
liefde, namelijk het samenhangen van de een en de ander, het in elkaar overgaan
en het toch aanwezig blijven van zowel de een als de ander, maakt niet op
praktische wijze duidelijk wat er aan de hand is tussen twee (of meer) mensen.
Toch is het logisch dat de concrete beleving van de liefde niet goed in woorden
uit te drukken is. Woorden leggen iets vast, maar het opmerkelijke van het in
elkaar overgaan is nu juist dat er niets vast te leggen valt. Je kunt het niet
uitsluitend over (a) hebben en ook niet uitsluitend over (b), steeds heb je te
doen met een variatie van beide. Als je echter iets wilt definiëren zul je het met iets anders moeten vergelijken. Iets anders
dat duidelijk gescheiden is van het te definiëren object. Zo kun je
bijvoorbeeld de maat van iets opgeven; die maat echter bestaat uit een aantal
eenheden van vergelijking, zeg centimeters. Een definitie, oftewel een
bepaling, van iets heeft iets uitwendigs nodig om als eenheid van vergelijking
te dienen. Je bepaalt iets aan iets anders. De liefde van (a) voor (b) is niet
te bepalen of te definiëren omdat beiden helemaal niet van elkaar gescheiden
zijn zodat (a) niet aan (b) bepaald kan worden en omgekeerd. Het is onmogelijk
te bedenken dat (b) voor (a) als iets anders zou kunnen fungeren. De liefde is
dan ook niet in een waarde uit te drukken. Dit onzegbare aspect van de
werkelijkheid kom je heel duidelijk tegen in de kunst als je zou willen
proberen onder woorden te brengen wat de schoonheid is die door een kunstwerk
uitgedrukt wordt. De kunst geeft uitdrukking aan de werkelijkheid als samenhang
en dus is het in elkaar overgaan van het een en het ander essentieel. De kunst
geeft dan ook geen opsomming van aparte elementen, maar een in zichzelf
genuanceerd geheel van die elementen.
Omdat het onmogelijk is dat (b) bepalend
is met betrekking tot (a) en dat (a) bepalend is met betrekking tot (b), is het
ook niet mogelijk dat beide of een van de twee ter wille van de eenheid
belemmerd worden. Zo'n belemmering zou een bepaling of beperking betekenen,
maar die komt dus in de twee-eenheid niet voor. Juist het samenhangen van (a)
en (b) vooronderstelt het volledig en ongehinderd aanwezig zijn van beide. Dat
laat zich gemakkelijk begrijpen als je bedenkt dat het grondbegrip samenhang te
vinden is bij twee aaneengegroeide achtledige systemen, dus bij twee
brandpunten die een twee-eenheid vormen. Die samenhang kan er alleen maar zijn
als die twee systemen er volledig zijn, zonder dat er aan een van de twee of
beide ook maar een enkele beweeglijkheid ontbreekt.
Het samenhangen vertoont zich bij de
mensen in het feit dat in de liefde van twee mensen beide partners ongehinderd
aanwezig moeten zijn. Dat is voor de moderne mens moeilijk te begrijpen omdat
deze, zoals al eerder gezegd, bijna automatisch in termen van het begrip
relatie denkt. Dit begrip, tezamen met de van oorsprong christelijke nadruk op
de eenheid van twee, levert het begrip zelfverloochening op, in die zin dat elk
van de twee geliefden zichzelf zou moeten wegcijferen ter wille van de eenheid.
Daarover gaat het nu echter niet. Je moet je echter wel afvragen welke
begrippen inhoud zijn van het begrip liefde. Ik kom dan op een tweetal
begrippen, namelijk eerlijkheid en trouw. Het eerste betekent dat
je voor jezelf alles laat gelden wat er te gelden heeft, dat je dus niets in
jezelf verdoezelt. Dat hangt ten nauwste samen met het begrip twijfel.
Een eerlijk mens durft voor zichzelf toe
te geven dat hij twijfelt.
Het tweede betekent dat je jezelf, als
geheel van allerlei eigenaardigheden, zo helder mogelijk laat gelden en dat je
dus niet van dat geheel afwijkt. Je verschuilt jezelf niet achter
uiterlijkheden.
Dat het huidige denken geheel in het teken
van de relaties staat blijkt ook weer als het over het begrip trouw gaat. Men
beschouwt het als een uitwendige zaak: trouw ben je als je je houdt aan
afspraken die je met een ander gemaakt hebt. En je verwacht van die ander dat
hij hetzelfde zal doen. Omdat een dergelijk begrip van trouw berust op
toezeggingen over en weer, die bovendien ook nog afhankelijk zijn van de
situatie waarin men zich op een bepaald moment bevindt, is er geen enkele
zekerheid dat men zijn afspraken zal houden. Daarom worden er dan ook sancties
afgesproken. In werkelijkheid echter slaat het begrip trouw op jezelf: je bent
trouw aan jezelf en als je dat in alle eerlijkheid bent behoeven er geen
trouwbeloften
gedaan te worden. Dat geldt trouwens ook voor het liefdesbegrip. Ook dat wordt
binnen de context van de relatie getrokken. Daardoor spreekt men pas dan van
liefde als er iets is tussen twee mensen. In feite echter geldt het begrip
liefde voor jezelf, in die zin dat het samenhangen en in elkaar overgaan
behoort tot de verhoudingen die je voor jezelf en in jezelf laat gelden,
ongeacht het al of niet aanwezig zijn van een ander, ten opzichte van wie zich
die verhoudingen concretiseren. In het kort samengevat komt de zaak wezenlijk
hier op neer dat alle begrippen die uit het samenhangen binnen de twee-eenheid
voortkomen, gelden voor datgene dat met iets anders samenhangt. Zij gelden dus
vanuit elk van de samenhangende elementen. Bij de twee-eenheid van de
brandpunten van twee aaneengegroeide achtledige systemen gelden bedoelde
begrippen dus vanuit zowel het brandpunt (a) als vanuit het brandpunt (b). En
bij mensen gelden zij vanuit de ene partner en vanuit de andere partner, en
niet vanuit de eenheid van die twee. Daarom gelden zij voor de een Ongeacht de
aanwezigheid van de ander. Het opmerkelijke hierbij is evenwel dat juist in
deze constellatie van verhoudingen de ander altijd ingecalculeerd is; hij (of
zij) is bij voorbaat al aanwezig, ook al is hij er in concreto
nog niet. Dat betekent dat de liefde een zaak is van grote ruimte. Maar als de
liefde in het teken van de relatie staat is het een benauwde aangelegenheid.
Het begrip relatie gaat gelden als twee
bouwstenen zich met elkaar gecombineerd hebben. Voordat dat het geval is geldt
dat begrip niet, anders gezegd: voor een relatie zijn er altijd (minstens) twee
grootheden nodig, in het geval van de mensen moeten er dus altijd twee of meer
mensen in het geding zijn. Bovendien moet er iets wederkerigs aanwezig zijn. De
een stemt met de ander op de een of andere manier overeen. In tegenstelling tot
het liefdesbegrip is het relatiebegrip een voorwaardelijk begrip. Onder
bepaalde voorwaarden - denk aan het zich combineren van twee bouwstenen! - kan
de relatie een feit zijn. Het sterkste voorbeeld van een complex van relaties
is de maatschappij. Tegenwoordig is men er op uit een maatschappij vanuit
bepaalde denkbeelden, dus van bovenaf, te organiseren. Daardoor verliezen
relaties hun vanzelfsprekende karakter en worden min of meer afgedwongen zaken.
De zelforganisatie, waarmee elke maatschappij begonnen is, berust op veel
natuurlijker relaties en is daardoor eigenlijk veel beter om in te leven. Een
maatschappij van afgedwongen relatievormen blijft noodzakelijk beneden zijn
mogelijke niveau en is daardoor uiterst labiel. Het behoeft dan ook niet te
verwonderen dat zo'n maatschappij over een machtig en alles doordringend
geweldsapparaat beschikt.
No.47-( van de
hak op de tak no.2 )
220Wanneer en voorzover er steeds meer mensen onder de invloed van de
waarheid komen te staan is het via hun psyche dat zij
elkaar op het stuk van de waarheid zullen kunnen verstaan. Jammer genoeg voor
de moderne mensen gaat dat hele proces van toegroeien naar de werkelijkheid als
waarheid buiten hun zelfbewuste denken om. Zij hebben er dus op geen enkele
manier vat op. En eigenlijk is dat maar goed ook, want anders zouden zij ook
van het enige houvast dat de mens in feite heeft, namelijk de werkelijkheid als
waarheid, een zaak voor geestelijken, politici en managers maken en die gewoontegetrouw
aan de mensen proberen op te dringen, uiteraard met een beroep op “het hogere”.
Kortom: het “bekende liedje” !
no.31-( de ontwikkeling van het denken )
Vrijheid en veiligheid Als
je aan mensen, die behoren tot een onvolwassen mensheid, voorhoudt dat zij hun
denken vrij moeten laten, hetgeen betekent dat zij dan ook in vrijheid zouden
moeten gaan leven, worden zij angstig. Zij gaan zich onveilig voelen. Zij
worden dan geconfronteerd met de "zwarte gaten" en ervaren die -
terecht - als onherbergzaam. Zij durven die kant niet uit. Te begrijpen is dat
een onvolwassen mensheid zich vastklampt aan het vertrouwde. Dat is voor haar
"veilig". Omdat het "vertrouwde" echter ontstaan is als
gevolg van een denkprogramma waarin een belangrijk deel van de werkelijkheid
"taboe" is, hebben wij te doen met een illusie. De veiligheid van het
"vertrouwde" is een schijn-veiligheid. We zien dan ook dat de mensen
zo ongeveer alles als bedreigend ervaren: nieuwe ontwikkelingen in de
maatschappij en de samenleving, in de wetenschap en in hun persoonlijke leven.
Zij zijn niet echt veilig: het is maar "schijn". Toch is de behoefte
aan veiligheid een wezenlijk menselijke zaak. Het levensgevaar is in strijd met
het leven. Als de filosoof Nietzsche een lans breekt voor "een gevaarlijk
leven" bedoelt hij mijns inziens dan ook niet dat het levensgevaar zo
wenselijk zou zijn, maar dat het voor het leven noodzakelijk is niet voor de
"zwarte gaten" terug te schrikken. Het leven "op het scherp van
de snede" geeft ook uitdrukking aan deze gedachte. En ik denk dat mensen,
die aan gevaarlijke sporten doen zoals bergbeklimmen, aangetrokken worden door
het "zwarte gat" en het verlangen dit gevaar te keren, er vertrouwd
mee te worden. Als zij zich werkelijk wilden uitleveren aan het gevaar zouden
zij niet alle mogelijke moeite doen het te overleven! De mensen zullen pas dan
echt veilig zijn als zij de werkelijkheid hebben leren kennen en in staat zijn
daar "vrij" over te denken. Dit is dus niet los te maken van een
"cultuurloze" wereld, d.w.z. een wereld waarin de overheersende,
conditionerende, denkbeelden opgelost zijn.
Iets over het huwelijk
Het huwelijk, in welke al of niet moderne
vorm dan ook, is een belangrijk voorbeeld van het zich veilig stellen
doormiddel van een illusie. Men wil de zogenaamde trouw afdwingen door
de verhouding tussen twee mensen te reglementeren. Dat geeft een veilig gevoel.
In de verte voelt men namelijk aan dat de "trouw" eigenlijk iets
ongrijpbaars is, iets dat samenhangt met het zelfbewustzijn van een persoon en
in geen geval een kwaliteit is van een betrekking TUSSEN personen. Voor
onvolwassen mensen echter is "de ander" een "zwart gat",
een onbekend gebied dat angst inboezemt omdat het gevaarlijk is. En dan verkiest
men de schijn van het reglement. Zo lang er huwelijken zijn is er
"ontrouw". Die komt dus niet voort uit menselijke
"zwakheid" of "slechtheid", maar uit het schijnkarakter van
de gereglementeerde "trouw", uit de illusie dus. Lange tijd heeft men
dit wel aangevoeld. Men beschouwde het huwelijk dan ook uitsluitend als een
maatschappelijk contract. Als men al sprak van liefdestrouw sloeg dit op
liefdes buiten het huwelijk. Zelfs in Europa hebben veel wijze mensen het
huwelijk als ontrouw aan de liefde gezien. De "heiligheid" van het
huwelijk is wel sinds lang door met name de Roomse Kerk gepropageerd (uiteraard
ter wille van de macht), maar die opvatting heeft zich pas echt doorgezet toen
men in de loop van de 19e eeuw de liefde tussen de mensen centraal ging stellen
als basis voor het huwelijk. Daartoe heeft het protestantisme, met zijn nadruk
op de persoonlijke liefde tussen de mens en god en tussen de mensen onderling,
in niet geringe mate bijgedragen. Evenals trouwens het ontwaken van het
individuele zelfbewustzijn van de mensen. Het huwelijk, zoals wij dat kennen is
dus betrekkelijk recent en al helemaal recent is de gedachte dat voor de vrouw
het huishoudelijke bestaan is weggelegd en voor de man het maatschappelijke.
Die gedachte hangt nauw samen met het doorbreken van het industriële tijdperk.
Nog iets over het huwelijk
24. Nog in de eerste decennia van onze
eeuw betekende het voor het merendeel van de vrouwen een "hemel op
aarde" als er mannen waren die de zorg voor vrouw en kinderen op zich
namen. Het huwelijk gold als de uitweg uit de ellende en men nam de bij het
huwelijk behorende mannelijke tirannie voor lief: die was altijd nog beter te
verdragen dan de slavernij in de fabrieken en kantoren. Met het doorbreken van
de moderne, grootschalige, industrie verdwijnen vrouwen en kinderen weer in
huis. Het huis, het "tehuis", wordt de "veilige haven" voor
de man, waar hij rust en verzorging kan vinden om weer... aan het werk te
kunnen gaan. En de wereld van de vrouw wordt ingeperkt tot het huishoudelijke.
Nu de industriële cultuur voor zijn ondergang staat verliest het huishoudelijke
zijn betekenis, maar omdat "het werk" nog altijd hoog gewaardeerd
wordt lokt het de vrouwen aan als iets begerenswaardigs dat het vrouwenleven
waardevol zou maken. Het is dan ook niet VOOR niets dat de
"vrouwenemancipatie" zich overwegend richt op volwaardig
"werk" in de maatschappij, en dan speciaal voor die vrouwen die
willen ontkomen aan hun huishoudelijke wereld. De huwelijksellende is voor de
meeste vrouwen de voedingsbodem voor de emancipatie, vandaar dat vrouwen die
nooit in de fuik van huwelijk of samenwonen getrapt zijn nauwelijks aan het
woord komen en vaak van "mannelijk denken" worden beschuldigd. Je zou
je af kunnén vragen wié er nu mannelijker denkt: diegene die in de val gelopen
is en zich nu kwaad maakt op de mannen of diegene die hieraan ontsnapt is en
van meet af aan een plaats in de maatschappij gezocht heeft. Hoe dan ook, het
karakteristieke van huwelijk en samenwonen is gelegen in het feit dat de maat
bij het begrip "samen" ligt, bij de inhoud en de vorm van de relatie
(de verhouding TUSSEN twee mensen), terwijl de maat logisch alleen maar kan
liggen bij het ZICHZELF ZIJN van de mensen. Dit zichzelf zijn kan in een
relatie niet anders dan onderdrukt worden en dat heet dan " geven en nemen
", er " het beste van maken " en " redelijk zijn ". En
dat gebeurt ter wille van iets BUITEN jezelf; de relatie tussen jou en een
ander. Omdat de maat buiten jezelf ligt kan huwelijk of samenwonen niet anders
dan vervreemdend werken, je kunt daarin nooit "tot jezelf komen". Van
het functioneren in de maatschappij is wat dit betreft niets te verwachten. In
de maatschappij gaat het ook alleen maar om de relaties TUSSEN de mensen en
niet om de mensen zelf. De emanciperende vrouwen zouden er goed aan doen te
bedenken dat hun "vrouw-zijn" daar niet gevonden kan worden. Wat men
daar kan vinden is GELIJKWAARDIGHEID en het is een onmiskenbaar feit dat het
daaraan, wat de functie van de vrouw betreft, flink schort. Noch de man, noch
de vrouw kan zichzelf vinden in de maatschappij. Als het daarom gaat moet men
ontdekken dat er ook nog zoiets als een "samenleving" bestaat. Dat
begrip echter heeft in de moderne wereld nauwelijks nog enige inhoud. Het is
verschrompeld tot een morbide "gezinsmentaliteit" met als meekomende
gedachte dat het gezin de hoeksteen van de samenleving zou zijn. En men
bedoelt: de hoeksteen van de maatschappij. We zullen nog bespreken dat deze
"hoeksteen" nauwelijks meer is dan een "schuilkelder",
waarin men wegduikt voor het gevaar van de omringende wereld.
Wat zijn
gewone mensen?
Uit: ( de ontwikkeling van het
denken )
Als je nadenkt over de "mensen"
valt het op dat wij eigenlijk niet beschikken over een goed woord. Wat moet je
nu zeggen: het "volk", de "massa", de "burgers",
het "stemvee", het "proletariaat", de "gewone mensen"?
Alles heeft namelijk een denigrerende bijsmaak alsof het om iets lagers gaat,
iets dat nauwelijks de moeite waard is, iets doms waarvan niet veel goeds te
verwachten valt. We hebben duidelijk te doen met een onuitgesproken en
vanzelfsprekend WAARDEOORDEEL, dat samenhangt met ons machtsdenken.
Ondanks het negatieve waardeoordeel dat
schijnt door te klinken in de term "gewone mensen" geef ik hieraan
toch - bij gebrek aan beter - de voorkeur. De reden hiervoor zal allengs
duidelijk worden. Overigens: het negatieve waardeoordeel met betrekking tot de
"gewone mensen" vindt zijn oorzaak in het feit dat die mensen aan hun
cultuur nauwelijks deel hebben. Er zit, wat de cultuur betreft,
"niets bij" en "er komt niets uit". Gezien vanuit de
cultuurwaarden stelt het allemaal niet veel voor. Omdat de mensheid tot nu toe
nog een "onvolwassen cultuurmensheid" is, die de maat legt bij
dwingende denkbeelden, worden de "gewone mensen" beneden de maat
gevonden. Dit oordeel echter hangt ten nauwste samen met de waarde die men aan
de cultuur toekent. En dit berust op een VOOROORDEEL dat onmiddellijk wegvalt
als we de zaak eens van de andere kant gaan bekijken. Als de "gewone
mensen" weinig deel hebben aan hun cultuur vertonen zij ook niet het
allesdoordringende machtsstreven, dat aan cultuurmensen eigen is. Weliswaar
ontkomen zij niet aan het machtsdenken, zodat wij wel MEEDOEN met het algemene
gedrang, maar het streven om, koste wat het kost, zich boven de anderen uit te
manipuleren is in geringe mate aanwezig. Het gaat hen niet om macht maar om het
dagelijkse leven - wat daaronder ook verstaan moge worden. Doorgaans komt dit
dagelijkse leven nauwelijks boven het overleven uit, maar dat is niet altijd
het geval. Er is namelijk steeds een aantal "gewone mensen" dat door
een grote helderheid van geest uitblinkt. Deze mensen fungeren vaak als "verlichters" en "voorlichters" van hun
medemensen. Maar kenmerkend blijft dat zij GEEN MACHT
ZOEKEN. De echte "grote geesten" van de mensheid geven vaak wel
leiding aan de mensen omdat die mensen vertrouwen in hen stellen, en soms worden zij ook
wel machtig, maar nimmer was het hen daar om te doen. De echte machtszoekers
steunen onvermijdelijk op de praktische inhoud van hun cultuur. In een
intellectuele cultuur, zoals de onze, zullen zij er steeds voor zorgen een zo
groot mogelijke intellectuele toerusting te verkrijgen. Dat doe je door zoveel
mogelijk te studeren. Bij die studie is het niet om de wetenschap als zodanig
te doen maar om de te verwerven status, die uiteraard een belofte van macht
inhoudt. Hoewel er erg veel van dit soort lieden zijn en hoewel zij zich vaak
"zo gewoon mogelijk" opstellen als de mode dit vereist, behoren zij
toch niet tot de "gewone mensen". Behalve de "intellectuele
status" is er ook nog de "staatkundige status", die gebaseerd is
op macht die meekomt aan een positie binnen het staatsapparaat. De macht dus
van een groot aantal ambtenaren. Zo zijn er nog meer mogelijkheden, maar
onveranderlijk gaat het om waarden die uit een cultuurdenkbeeld voortkomen. De
meerdere of mindere intelligentie en de daarbij behorende ontwikkeling is dus
niet bepalend voor het begrip "gewone mensen". Bepalend is het
STREVEN naar macht dat als zodanig niet aanwezig is. Aan de macht zelf kunnen
zij niet ontkomen omdat zij nu eenmaal tot een cultuur behoren. In veel
gevallen zullen zij "ondergeschikten" zijn omdat zij zelf geen macht
op tafel leggen, die de macht van anderen kan verdringen. Maar hun
ondergeschiktheid behoeft helemaal niet te betekenen dat zij
"onderdanig" zijn. Onderdanigheid behoort bij machtszoekers: elke
machthebber is noodzakelijk ook onderdanig, een gesteldheid die hij vaak met
wreedheid afreageert op diegene die hij als een "mindere" ziet.
Wreedheid komt voort uit macht die eigen onderdanigheid haat. Een veel
voorkomend psychologisch verschijnsel. Iedereen die in een machtspositie zit
vertoont in meerdere of mindere mate wreedheid. Doorgaans wordt die wreedheid versluierd door het als
"rechtvaardigheid" te doen voorkomen: de rechtvaardigheid gebiedt mij
om jou te straffen, streng te straffen, meedogenloos te straffen. Alle
machtsfiguren behoren tot de "ongewone mensen" omdat hun
levenshouding er blijk van geeft dat het hen niet om het "leven"
gaat, maar om het heersen over het leven.
No.4-( De Grote
Vierslag )
38. Al eerder heb ik er op gewezen
dat het socialisme dat wij hebben leren kennen in allerlei vormen van politieke
theorieën, ideologieën en morele utopieën niet samenvalt met het filosofische
begrip socialisme. Je kunt zelfs wel staande houden dat het in vrijwel alle
opzichten strijdig is met de inhoud en de betekenis van het begrip socialisme.
Hoewel het bovenstaande onmiskenbaar juist is, moet je er toch voor oppassen
dat dit niet als excuus gebruikt gaat worden. Je kunt namelijk regelmatig
opmerken dat voormalige socialisten als hun mening te kennen geven dat dat
mislukte socialisme het echte niet was, maar dat het met het socialisme wel
goed zou zijn gegaan als iedereen trouw aan de beginselen was gebleven. Daarbij
wordt het een of andere echte socialisme als excuus gebruikt. Ook bij de
waardering van de christenen en de islamieten treedt het excuseren doormiddel
van een verwijzing naar echt christendom en echte islam op. Waarmee je echter
als realiteit te doen hebt is dat wat in de praktijk te voorschijn is gekomen
en niet met iets dat echt zou zijn, maar dat slechts bij een enkeling min of
meer in het verborgene aanwezig was en op geen enkele wijze het gehele beeld
van de zaak bepaald heeft. Dat beeld was en is dat onechte en de daaraan ten
grondslag liggende ideologie werd dan ook, precies tot het moment van
instorten, als de enig juiste gepropageerd.
Als ik nu zeg dat het politieke
socialisme niets met het begrip socialisme te maken heeft, kan ook dit als een
excuus opgevat worden. Dat zou evenwel niet terecht zijn, want dat begrip is
inderdaad heel wat anders dan de politieke realiteit. Het zich werkelijk laten
gelden van socialisme is voorlopig nog helemaal niet mogelijk omdat de
ontwikkeling nog niet voldoende gevorderd is. Een echt, filosofisch
verantwoord, socialisme kan er nog niet zijn en dus kun je ook niet stellen dat
het wel goed gegaan zou zijn met het socialisme als iedereen het begrip socialisme
getrouw had laten gelden. In feite liggen de verhoudingen zo dat het politieke
socialisme, met inbegrip van zijn destijds opgestelde beginselen, de
Onvolwassen manifestatie is van het begrip socialisme. Die manifestatie kan
niet anders dan onmenselijk, dwangmatig, autoritair en collectivistisch zijn.
Maar je hebt desondanks toch te maken met de verhoudingen uit het filosofische
begrip socialisme, alleen zijn ze zo drastisch misvormd dat je ze nauwelijks
kunt herkennen. Op die verminkte manier zijn die verhoudingen aanwezig bij
iedereen die zich socialist noemt, of het nu gaat over een beginselvaste
socialist of een politieke. Dat wil zeggen dat ook een eventueel beginselvast
socialisme tengevolge van zijn verminkingen niet
anders kan dan mislukken. Dat zal straks blijken het geval te zijn met onder
andere die groeperingen die zich thans toeleggen op een vernieuwd zuiver
socialisme. Ik heb als definitie van het begrip socialisme gegeven als ik er
ben, ben jij er vanzelfsprekend ook. Opmerkelijk bij deze definitie is dat hij
uitgaat van ik, hetgeen betekent dat het een uitspraak is van iemand die ik
zegt en die dus een mededeling doet over een inzicht omtrent zichzelf. Met die
mededeling maakt hij de verhouding tussen hemzelf en de ander duidelijk. Hij geeft
aan hoe voor hem de zaak ligt. We hebben dus te doen met een zuiver
persoonlijke aangelegenheid.
Het gaat echter niet alleen over de
mens persoonlijk. Het gaat daarenboven over de mens die een bepaald stadium van
ontwikkeling heeft bereikt, namelijk het stadium van het individu-zijn. Dan heb
je te doen met de mens die werkelijk ik kan zeggen en voor wie dat ik werkelijk
inhoud heeft gekregen. Dat is dus de mens die weet wat hij zegt als hij ik
zegt. Gewoonlijk weet men helemaal niet wat het begrip ik betekent. Men heeft
het over ik alsof het het middelpunt van het heelal
is, het centrum dus waar alles om draait en waarnaar alles zich te schikken
heeft. Ook al weet men dat zoiets praktisch onmogelijk is beschouwt men het
toch als een mooi doel om naar te streven. De ik echter uit mijn definitie
berust niet op dat centralistische principe, maar op een universeel principe
waarvan het kenmerk is dat de gehele werkelijkheid inhoud van dat ik geworden
is. Dat is overeenkomstig de situatie van de mens als laatste verschijnsel dat
in het heelal opkomt. In feite gaat het nu natuurlijk over de mens als
individu. Voor hem is essentieel dat al het bestaande in zijn persoonlijke
wereld inbegrepen is, dat hij er een eenheid mee vormt en dat alles volledig
tot zijn recht komt. Alleen wanneer dat het geval is kan hij zelf tot zijn
recht komen. Dat is het tegengestelde van de centralistische ik, want bij deze
moet alles zichzelf verloochenen en zich naar hem schikken. Bij hem kan niets
zichzelf zijn en niets kan tot zijn recht komen. Alles is wezenlijk uit- en
buitengesloten en als zodanig is dat voor die centralistische ik aanwezig. Het
is aanwezig als iets anders dat van meerder of minder belang is.
Zoals ik al vaker heb laten zien
wordt de westerse cultuur gekenmerkt door een denken van bovenaf. Er wordt
gedacht vanuit hogere normen, ondanks het feit dat er helemaal geen hogere
normen zijn. Het is dus allemaal nogal irreëel, maar toch wordt er aan de zaak
een objectieve waarde toegekend, hetgeen betekent dat je er aan te gehoorzamen
hebt. Zo blijkt dat de westerse mens van oordeel is dat het collectief boven de
enkeling uitgaat. De samenleving, de gemeenschap en alle mogelijke andere
vormen van collectieven zijn van een hoger belang en naar dat belang hebben de
mensen zich te voegen. Als je zo over de menselijke werkelijkheid denkt kun je
je eigen positie in de wereld niet anders beschouwen dan als zijnde een
onderdeel van een groter geheel. Het is dan onmogelijk als universeel individu
voor de dag te komen en het is dan ook uitgesloten het begrip socialisme te
realiseren, omdat op die manier dat begrip noodzakelijk vanuit een collectief
gedacht moet worden. Daarmee is het onmogelijk geworden het begrip socialisme
vanuit de individu te definiëren: de uitspraak als ik er ben, ben jij er ook is
dan niet alleen niet te verantwoorden, maar hij is ook nog in strijd met de
idee van het, onder die omstandigheden politieke, socialisme. Dat is een
socialisme dat macht over de individuele mens uitoefent, zozeer dat het zelfs
tiranniek genoemd kan worden.. . Een op zo'n basis gestoelde gemeenschap blijft
onvermijdelijk ver beneden haar mogelijkheden omdat een ieder meer of minder
zwaar onder druk staat. Niemand kan uit de voeten en iedereen doet alleen
datgene waaraan niet te ontkomen valt: zijn plicht!
Denk je echter niet in termen van
hogere waarden en dus niet van bovenaf, dan wordt de gemeenschap jouw
persoonlijke zaak. Je bent dan niet een zaak van de gemeenschap, maar de
gemeenschap is een zaak van jou en in dat geval ben je in alle opzichten de
individu die op grond van eigen zichzelf zijn, tezamen met volledig erkende
anderen, een gemeenschap vormt. Die gemeenschap is dan zo essentieel dat je
kunt zeggen dat het de inderdaad tot mens omgezette planeet is en als zodanig
het milieu waarin echt te leven is. Zo'n gemeenschap kan echter voorlopig nog
niet ontstaan: het van bovenaf denken viert hoogtij. Dat is niet eens jammer
omdat de ontwikkeling nu eenmaal die weg moet gaan. Met Hegel is te zeggen dat
het werkelijke redelijk is en het redelijke werkelijk: het ligt immers in de
rede dat de laatste fase van de ontwikkeling tot individu gepaard gaat met het
denken van bovenaf en dus ook het denken in collectieven die boven de enkeling
uit gedacht worden.
39. De definitie van het begrip socialisme
is er een van een mens die iets over zichzelf mededeelt, namelijk dat het voor
hem vanzelfsprekend is dat de ander er ook is. Het is dus geen mededeling die
gebaseerd is op de ander, de maatschappij, de staat of welk collectief dan ook,
maar een mededeling over de eigen persoonlijke beoordeling van de aanwezigheid
van de ander. Je kunt in dit verband spreken van een ik-definitie. Zoals
gemakkelijk te constateren is, komt er in zo'n ik-definitie geen afhankelijkheid
van iets of iemand anders voor: de ik-zegger formuleert zijn inzicht
onafhankelijk van wie of wat dan ook. Voor hem ligt de zaak zo en wat de ander
daarvan vindt laat hem koud! Dit is in overeenstemming met het feit dat het
wordingsproces in de werkelijkheid uitloopt in de mens als individu en niet in
de mens als onderdeel van een groep. Socialisme moet dan ook vanuit de individu
gedefinieerd worden, zoals trouwens alle begrippen uit de grote vierslag.
Toch moeten we oppassen met genoemde
ik-definitie. Vanuit het gebruikelijke van bovenaf denken kun je namelijk
stellen dat het een behoorlijk egoïstische definitie is, waarin de ander
kennelijk geen eigen status heeft, maar alleen een door die ik toegekende
status. Ik maak uit dat de ander er ook is. Het is dan ook mogelijk dat de
ander bedankt voor de eer van mij afhankelijk te zijn. Dit echter berust op een
misvatting die typerend is voor het westerse denken. Men wijst daarin die
ik-definitie af. Maar intussen zie je dat al het gedoe in de moderne wereld juist
neerkomt op het laten gelden van die definitie: iedereen gaat van zichzelf uit.
Elkeen die zich in die wereld waarmaakt maakt zich waar als ik en behoudt aan
zichzelf het recht voor uit te maken hoe het met de ander zit. Wat dit betreft
komt ook weer het feit voor de dag dat de mensen onder alle omstandigheden
handelen overeenkomstig de begrippen uit de grote vierslag alleen uiteraard op
een wijze die van die begrippen een farce maakt. Vanuit het onvolwassen van
bovenaf denken wordt onze ik-definitie zwaar verminkt en bijgevolg een
vrijbrief voor onderdrukking, dwingelandij en uitbuiterij.
Dat denken leidt er immers toe dat de ik de hogere wordt en de ander de lagere.
Het kwalijke van de zaak is echter niet gelegen in de op zichzelf als ik
betrokken definitie als ik er ben, ben jij er ook, maar in de verminkte
betekenis van het begrip ik. Zoals al eerder gezegd is de tendens van het van
bovenaf denken dat de enkeling ondergeschikt is aan het collectief. Die
enkeling staat dus in het teken van de plichten, de verplichtingen aan het
collectief. Als zodanig wordt de enkeling, en dus ook de ander, gedefinieerd en
dat betekent dat de mens als ik gesteld wordt als afhankelijk, niet van de
ander, maar van het collectief - in feite natuurlijk diegenen die beweren dat
zij namens dat collectief optreden.
Het blijkt niet mogelijk te zijn om de
afhankelijkheid van de mensen onder elkaar te vermijden. Of de mensen nu
volwassen zijn of niet, steeds ben ik afhankelijk van het gedrag van anderen.
Mijn veiligheid hangt van die mensen af, niet in de zin dat zij mij mijn
veiligheid moeten garanderen (en ik hen dankbaar zou moeten zijn. .), maar in
die zin dat het altijd mogelijk blijft dat er iemand bij is die zo ernstig in
de war is dat hij mij leed kan berokkenen. Omdat de mens, zoals ik al zo vaak
betoogd heb, op grond van het feit dat hij het laatste verschijnsel is, de
werkelijkheid kan ontkennen, kan hij dit eventueel ook met mij doen. Sociaal
gezien ben ik dus afhankelijk van het gedrag van anderen. Voor volwassen mensen
zijn de zaken echter zo komen te liggen dat genoemde afhankelijkheid niet
langer op zo'n manier geldt dat ik er volkomen afhankelijk van ben.
Het er voortdurend mee geconfronteerd
worden is voorbij, het is niet langer zo ik er almaar rekening mee moet houden,
dat mijn gedrag erdoor bepaald wordt en ik voortdurend op mijn qui-vive moet
zijn. Het is een feit dat in de definitie als ik er ben, ben jij er ook voor
die jij de verhouding zo ligt dat hij of zij van mij afhankelijk is qua tot
zijn recht komen. Dit echter is een afhankelijkheid die op ontkende wijze, op
nihilistische wijze, geldt. Het is zogezegd een onafhankelijke afhankelijkheid.
Mijn er zijn houdt immers in dat die ander juist volkomen erkend is. Voor mij
is al het bestaande erkend, niet alleen in die zin dat het er van mij mag zijn,
maar zelfs zodanig dat het van mij tot zijn recht moet komen. Zou ik dat
namelijk verhinderen, dan zou ik mijn eigen werkelijkheid schade berokkenen
door onderdelen ervan te verwaarlozen of in het ergste geval buiten te sluiten.
Het is daarentegen mijn levensbelang niets te verwaarlozen of buiten te
sluiten. Daardoor krijgt het van mij afhankelijk zijn van de ander niet een
beperkend karakter, maar juist een levens bevorderend, een verzorgend karakter.
In een onvolwassen wereld is de ander
eveneens van mij afhankelijk. Dat komt helder voor de dag als het mij gelukt
voor mijzelf, zij het op onvolwassen wijze, individualiteit te bereiken. Ik ben
dan degene geworden die de dienst uitmaakt. Nu echter gaat het mij niet om het
tot zijn recht komen van die ander, maar om het tot mijn recht komen van hem.
Dat wil zeggen dat ik hem slechts erken voor zover hij mij ten dienste staat en
mijn belang bevordert. Zijn afhankelijkheid betekent voor hem dat hij door mij
op allerlei gebieden beperkt wordt. Gaandeweg zal hij daar geen vrede meer mee
hebben, vooral omdat ook hij graag die individualistische ik wil worden,
precies als die ik die hem tot nu toe onderdruk. Die ander zal dan ook stappen
gaan ondernemen om die beperkingen op te heffen. Dat gelukt hem niet door het
beleefd te vragen, hij zal zijn rechten (want daarover gaat het dan) moeten
afdwingen. In de gebruikelijke definities van socialisme wordt iets van de
ander gevraagd, geëist zelfs. Men eist van de zogenaamde kapitalisten dat zij
de arbeiders ook wat moeten gunnen, men eist van de staat als absolute
machthebber dat hij zich opheft, enzovoort. De eisers zeggen in die definities
niets over zichzelf, behalve dan dat zij stakkers (proletariërs) zijn aan wie
aan alle kanten tekort gedaan wordt. Maar over de ander zeggen zij des temeer
en dat is gewoonlijk niet veel goeds. Kortom: deze definities stellen de
socialistische mens als een onderworpene, een smeker,
een vrager en een eiser. Het is te begrijpen dat de zaak zo gesteld wordt, want
men is nog steeds het slachtoffer van het van bovenaf denken. Dan is het niet
mogelijk zichzelf anders te zien dan als underdog! Dit afdwingen van rechten is
de normale gang van zaken in de westerse cultuur en dat is vooral duidelijk en
zelfbewust geworden sinds de Verlichting en de grote Franse Revolutie aan het
eind van de 18 e eeuw. Toen kwam al spoedig het politieke socialisme op. Dat
was helemaal op dat afdwingen toegespitst en daarbij behoort de omkering van de
definitie: het gaat niet om het inzicht dat jij er vanzelfsprekend ook bent als
ik er ben, maar om als jij er bent wil ik er ook zijn. Vanuit die onderdrukte
ander is dit een legitieme wens, maar in plaats van het Onafhankelijk worden
van de afhankelijkheid blijft deze in steeds sterkere mate aanwezig.
Hoe verder men komt met het afdwingen van
rechten hoe moeilijker het wordt nog meer rechten te verkrijgen. Juist onze
tijd geeft hiervan duidelijk blijk. De afhankelijke bevolking kan vrijwel niets
meer voor elkaar krijgen - zij wordt zelfs opnieuw ingekapseld...
No.3-( Beweging en Verschijnsel no. 3 )
199 Het klinkt paradoxaal, maar de
vroegere verhoudingen tussen vrouw en man lagen beter op maat dan de
tegenwoordige. Men was van mening dat het leven van de vrouw getypeerd moest
worden door het begrip huis, uiteraard met de volledige daarbij behorende
inhoud zoals de kinderen en de verzorging, en dat het leven van de man te
vatten was onder het begrip wereld, in de zin van onder andere exploitatie van
de aarde en de productie van goederen. Je kunt ook spreken van het naar binnen
gerichte waar het de vrouw betreft en het naar buiten gerichte wat betreft de
man. Ook begrippenparen als samenleving en maatschappij, verwekken en
voortbrengen en dergelijke zijn van toepassing. In het verleden werden genoemde
verhoudingen streng van elkaar gescheiden en er was nadrukkelijk sprake van
moeten: de man moest op zijn terrein blijven en de vrouw op het hare. Dat is
natuurlijk fout want het gaat slechts om de accenten waarin het verschijnsel
staat. De man is geaccentueerd als zelfbewustzijn dat zich naar binnen keert
(terugkoppeling) en de vrouw als bewustzijn dat zich naar buiten beweegt (het
onzegbare zegbaar maken). Bij beiden gaat het om
verhoudingen tussen twee dezelfde begrippen, namelijk bewustzijn en
zelfbewustzijn, en die accenten komen voort uit de omstandigheid dat de
werkelijkheid zich beweegt van het een naar het ander en tegelijkertijd van het
ander naar het een. De beweging a-b valt onmiddellijk samen met de beweging
b-a. Noch de vrouw, noch de man is te typeren met één van beide begrippen.
Steeds moet de beweeglijke verhouding als typerend gesteld worden. De scheiding
van het terrein van de vrouw en dat van de man is dus onwerkelijk en kan daardoor
geen stand houden. Toch is ervan te zeggen dat in dé grond van de zaak een
juist aanvoelen van de werkelijke situatie aanwezig is geweest in het verleden.
In het oude Griekenland en op het ogenblik ook nog wel enigszins in de Islam
zijn de vrouwen de spil waarom alles draait, althans voor zover het gaat om
huishouding en verzorging. Beide hebben een veel grotere en vooral mentaal
diepere betekenis dan er in het westen, vanuit het banale en verfoeilijke arbeidsdenken, aan gegeven wordt. En in het voeren van
filosofische gesprekken over de werkelijkheid kwam in Griekenland, zij het op
een armoedige manier, het terugkoppelen tot uiting. Overigens gold dat alleen
maar voor de zogenaamd vrije man.
De werkende man was niet vrij en bij hem
behoefde dan ook niet teruggekoppeld te worden. Je vindt dat terugkoppelen nog
wel een beetje terug in de dagelijkse gebedsoefeningen van de Moslims. Dus:
hoewel de ouderwetse toestand niet deugde is er toch van waarachtiger
verhoudingen te spreken. Voor zover een ieder nu maar op zijn terrein bleef
voelden de mensen zich nog enigszins rustig, in tegenstelling tot de moderne
geëmancipeerde mens die van de verhouding vrouw-man een rommeltje gemaakt
heeft. Omdat het op zijn wijze toch vooruitgang betekent valt er niets te klagen,
maar het is wel degelijk een feit dat ook hier de zinsbegoocheling toegeslagen
heeft. De moderne mening is dat vrouwen en mannen precies eender zijn en dat
hun biologische verschillen slechts op toeval berusten. Men vindt dan ook dat
je die verschillen best over beiden, de vrouw en de man, zou kunnen of zelfs
moeten verdelen. De man moet een deel van het leven van de vrouw overnemen en
omgekeerd. Van het realiseren van de juiste verhoudingen is geen sprake als je
denkt alles te kunnen verdelen. Dat men inderdaad dat soort voorstellingen
huldigt blijkt uit het feit dat zo ongeveer iedereen ervan overtuigd is dat het
samenleven van vrouw en man (of dienovereenkomstig ingestelde homoseksuelen)
pas een succes kan worden als beiden een reeks van afspraken met elkaar maken
en zich daar getrouw aan houden: over de werktijden, het verzorgen van
de kinderen, het huishouden...
Kortom, alles wordt erin betrokken en moet
afgesproken worden. Men vindt dat de taken verdeeld moeten worden! Het zijn
echter juist deze waanideeën die de laatste, nog enigszins waarachtige,
verhoudingen teniet doen. Bovendien bevorderen zij het zich afsluiten van de
mensen voor de werkelijkheid. Voor zover dat het geval is kan voorlopig de
werkelijke verhouding niet tot de mensen doordringen. Dat betekent onder andere
dat er wat betreft hun vrouwelijk-mannelijke omgang een toenemende onvrede bij
de mensen is, dat er een diepe psychische verwaarlozing van de kinderen
ontstaat en dat bovendien de mogelijkheid van een oplossing verdwenen is. Net zo
goed als de wetenschappen zichzelf niet uit de vicieuze cirkel van de
waarheidscriteria kunnen bevrijden, gelukt het de mensen in hun vrouw-man
verhouding niet de juiste overeenstemming met de werkelijkheid te bereiken. Een
oplossing zal dus ook wat dit betreft van buitenaf moeten komen. Eindeloos met
elkaar praten helpt niet, ondanks het feit dat praten beter is dan vechten en
dat deskundigheid te verkiezen is boven onbenul. De redding uit de ellende is
alleen maar te verwachten van de strikt individuele ontwikkeling van beiden, de
vrouw en de man, op zichzelf. De vrouw en de man zijn ten enenmale niet
hetzelfde. Hun biologische verschillen zijn geen toeval maar zijn uitdrukking
van de specifieke verhoudingen die voor beiden gelden. Het levende verschijnsel
is uiteengegaan in twee verschijnselen omdat er twee mogelijkheden zijn;
enerzijds de werkelijkheid als het inhoudende en anderzijds als de inhoud;
enerzijds het geheel en anderzijds het totaal; enerzijds de kwaliteit en
anderzijds de kwantiteit. Ik heb hierover al eerder uitgeweid. Maar, wellicht
ten overvloede en in ieder geval ter verduidelijking, moet nog gezegd worden
dat bij de vrouw alles in principe een innerlijke (introverte) zaak is die op
haar wijze naar buiten wil treden (geboorte van het kind), hetgeen in zijn
geheel het begrip moederschap is, en dat bij de man alles in principe een
uitwendige (extraverte) zaak is die op de een of andere manier zijn eigendom
moet worden (via de terugkoppeling). Deze principes zijn niet meer dan
accenten, maar ook als zodanig moeten zij tot hun recht komen. Die accenten
zijn immers bepalend voor het al of niet vrede vinden met het eigen leven en
dat van anderen! Betekent een en ander nu dat de vrouw thuis moet blijven
zitten, volgens sommigen zelfs in de keuken, en dat de man de wereld in moet
trekken? Neen, dat betekent het niet!
Omdat voor ieder voor zich geldt dat zij
en hij het verschijnsel mens is gelden genoemde verhoudingen voor beiden,
echter bij de een met het ene accent en bij de ander met het andere accent. Bij
alles wat zij ondernemen blijven die accenten hun rol spelen, niet op de wijze
van een plaatsbepaling, zoals in het verleden het geval was, maar bij wijze van
kleur en sfeer, rationaliteit en intuïtie, naar
binnen en naar buiten gekeerd zijn. Juist wanneer deze accenten vrijelijk tot
gelding kunnen komen is ook één volledige omgang tussen twee partners mogelijk.
Bij plaatsbepalingén en afspraken moet een ieder altijd wat inleveren.
Ontplooiing kan dan nooit optimaal zijn... Bij de hedéndaagse vrouw wordt het
niet veel met het zegbaar maken van het onzegbare,
het tot duidélijkheid brengén van het verborgen bewustzijn. Toch heeft zij het
voordeel dat haar basis nog altijd het bewustzijn is. Dat is op zichzelf een
onaantastbare zaak, een universele en onvergankelijke, een die zich niét door
cultuur-modes laat verzieken. De man evenwel moet het wat dit betreft doen met
zijn zelfbewustzijn, een door en door vergankelijke en particuliére zaak die
volkomen vreemd is aan de waarheid, ondanks alle wetenschappelijke juistheid.
Zijn deel is dan de banaliteit, hét geklets en steeds meer het in alles falen.
200. Je kunt een vergelijking maken tussen
de cultuurgebonden man waarin het terugkoppelen gehinderd is en de eveneens
cultuurgebonden vrouw die gehinderd is in het tot uitdrukking brengen van de
waarheid. Anders gezegd: hoe zit het met de blokkade bij de cultuurmens als man
en als vrouw. Daarbij moet er nogmaals op gewezen worden dat het verschijnsel
man er is op grond van een bepaald accent dat in de werkelijkheid als zodanig
gelegd kan worden en dat het verschijnsel vrouw ook berust op een dergelijk
accent. De levende werkelijkheid moet nu eenmaal naar twee begrippen begrepen
worden, namelijk het vrouwelijke begrip het inhoudende (het geheel) en het mannelijke
begrip de inhoud (het totaal). Dat levert noodzakelijk een essentieel
onderscheid op en nu gaat het om de vraag hoe dat voor de dag komt bij de
geblokkeerde cultuurmens. Om te beginnen is te bedenken dat bij een blokkade
beiden, zowel de vrouw als de man, in hun eigen uitgangspunt blijven steken; de
vrouw in de werkelijkheid als bewustzijn en de man in zelfbewustzijn. Die twee
werkelijkheden zijn, op zichzelf gedacht, onverzoenbaar. Wordt de eerste
gekenmerkt door eenheid, samenhang, harmonie en ondeelbaarheid, de tweede is
daarvan het tegendeel, namelijk veelheid, relaties, concurrentie en
deelbaarheid. Bovendien berust de eerste op een lichamelijke zaak (trilling in
de materie) terwijl de tweede berust op een ontkenning daarvan (niet-materie).
In de praktijk betekent dit dat vanuit de cultuur geblokkeerde vrouwen en
mannen als vreemden tegenover elkaar zullen staan. De door - eveneens
geblokkeerde - denkers opgemerkte ondoorgrondelijkheid van de een zowel als de
ander en het door hen gestelde vooruitzicht dat die kloof nimmer te overbruggen
zal zijn is dus juist, maar dan alleen voor zover het over geblokkeerde mensen
gaat. Denk je evenwel na over de volwassen mens, dan blijken de verhoudingen
heel anders te liggen. Van een onoverbrugbare kloof en een eeuwig voortdurend
onbegrip is dan geen sprake. Alvorens na te gaan waarom er geen kloof gaapt
tussen de vrouw en de man is het goed je te realiseren dat we nu theoretisch
bezig zijn. Door namelijk te stellen dat een vrouw en een man geblokkeerd zijn
roep je een eenzijdigheid op en dat kan en mag filosofisch niet. Niemand kan
eenzijdig en absoluut geblokkeerd zijn.
Altijd blijven alle verhoudingen
meespelen, maar bij een blokkade worden de gevolgen van dat meespelen ontkend,
weggewerkt, bewust verkeerd geïnterpreteerd, als een taboe beschouwd en
dergelijke. Op deze verwrongen wijze spelen die verhoudingen mee, enerzijds, en
anderzijds sijpelen zij als het ware door en bezorgen de geblokkeerde mens
last. Op dit moment echter moeten wij even de zaken op een rijtje zetten en dus
theoretisch aan de gang gaan... Als het goed is verloopt het proces bij de
(volwassen) man als volgt: hij maakt de gehele verschijnende
werkelijkheid tot inhoud van zijn zelfbewustzijn, waarbij de drijvende kracht
het vermogen tot analyseren is. Deze inhoud echter is niet meer dan hij is,
namelijk een min of meer ordelijke verzameling die weliswaar aan een groot
aantal criteria beantwoordt, maar die geen garantie kan bieden op waarheid te
berusten. Deze verzameling nu wordt teruggekoppeld naar ‘s mans bewustzijn en
dat leidt ertoe dat alles betekenis krijgt en harmonieus in een geheel tot zijn
recht komt. Er ontstaat dan een waarachtig weten omtrent de gehele
werkelijkheid, een weten waarin ook op waarachtige wijze het niet-weten tot zijn
recht- komt. Dit betekenisvolle bewustzijn kan zich vervolgens in de mens als
man tot een zelfbewuste zaak maken. Daarmee is de cirkel rond en zijn we terug
bij het uitgangspunt.
In deze cirkelbeweging treden dus
achtereenvolgens terugkoppeling op en afspiegeling, welke laatste beweging de
vrouwelijke kant van de zaak is, namelijk het zegbaar
maken van het onzegbare. Als het goed is vind je bij de vrouw een geheel ander
proces, dat evenwel betrekking heeft op precies dezelfde grootheden als bij de
man. Bij de vrouw begint het bij het bewustzijn dat zichzelf als bewustzijn zegbaar maakt doormiddel van het zich afspiegelen aan de
concreet verschijnende werkelijkheid. Dat bewustzijn heeft om te beginnen geen
inhoud. Het zijn de voor het bewustzijn geldende verhoudingen die zich aan de
alledaagse verschijnselen manifesteren. Dat komt voor de dag als bijvoorbeeld
hier en daar een bloemetje, het scheppen van gezelligheid, het reageren op het
jonge leven van mens en dier en zo nog meer. In ieder geval worden de verhoudingen
van het bewustzijn bepalend voor het zelfbewustzijn. Vervolgens wordt
natuurlijk ook dat zelfbewustzijn weer teruggekoppeld naar het bewustzijn om zo
de vrouwelijke cyclus vol te maken. Die cyclus sluit dus af met een mannelijke
beweging. Als je beide cyclische processen naast elkaar beschouwt kom je
vanzelf tot de conclusie dat de richtingen verschillen, maar dat het in beide
gevallen over dezelfde zaak gaat. Als er geen blokkade is gaat bij beiden het
zelfbewustzijn naar het bewustzijn toe om daarna weer naar zichzelf terug te
keren en ook gaat bij beiden het bewustzijn naar het zelfbewuste en keert weer
terug. Dat zijn natuurlijk geen eenmalige bewegingen, maar zichzelf almaar
herhalende. Omdat in beide gevallen dezelfde situaties en verhoudingen
doorlopen worden ligt hier uiteraard ook de basis voor wederzijds begrip. De
volwassen vrouw noch de volwassen man zijn elkaar een raadsel, afgezien
natuurlijk van het feit dat de ene mens de andere nooit helemaal zal kennen,
maar het gaat nu niet om het elkaar kennen maar om het elkaar begrijpen. Vanuit
de hierboven uiteen gezette volwassen situaties is het mogelijk om zinvol na te
gaan hoe bepaalde afwijkingen er uit moeten zien. Vooraf echter moet opgemerkt
worden dat bepaalde zaken als afwijkingen herkend kunnen worden. De alsnog
onvolwassen mens denkt dat de huidige vrouwen en mannen zijn zoals ze nu
eenmaal behoren te zijn, maar als je het bovenstaande begrepen hebt weet je dat
de vrouwen en de mannen helemaal niet zo behoren te zijn, maar dat zij afwijken
van de eigenlijke, volwassen, mens. Hun onvolwassenheid is een alsnog afwijken
van de eigenlijke verhoudingen.
De afwijking van de moderne man is deze
dat bij hem alles in de lucht blijft hangen en dat daardoor zijn leven
gekenmerkt wordt door banaliteiten; dingen die geen betekenis hebben en die
nimmer terechtkomen. Het maakt daarbij niets uit dat genoemde dingen op een
uiterst intelligente manier uitgezocht en gewaardeerd zijn en aan alle
wetenschappelijke criteria voldoen. Waarom het gaat is dat de hedendaagse man
niet weet waarom het gaat en dat hij dit vanuit zijn cultuur nooit aan de weet
zal komen. Integendeel, hij raakt steeds verder van huis en daarbij wordt hij
steeds banaler, verzandt almaar meer in oeverloos gepraat en voortdurend wisselend
beleid. Tenslotte zal hem niets meer gelukken... Bij de moderne vrouw ligt de
zaak anders. Ten eerste moet opgemerkt worden dat zij nog altijd het bewustzijn
als uitgangspunt heeft en daardoor dus enigszins blijk kan geven van warmte en
schoonheid. Maar alles is bedoeld als middel om de dingen in bezit te kunnen
nemen. Zij maakt gebruik van de wereld. Dat komt doordat het bewustzijn op
zichzelf leeg is als er niet naar toe teruggekoppeld wordt. Omdat dit laatste
niet gebeurt kan de vrouw vanuit zichzelf als bewustzijn niets anders doen dan
zoveel als mogelijk alles in zich opzuigen, zodat dat in haar een naamloos
einde vindt. Blijft bij de moderne man alles in de lucht hangen zonder
betekenis te krijgen, bij de moderne vrouw verzinkt letterlijk alles in het
niet. Tegelijkertijd is zij verlokkend, hetgeen betekent dat zij loze
schoonheid uitstraalt zonder rust, harmonie en liefde te bieden.
201. Elke cultuur belemmert op de een of
andere manier de processen in de mens als vrouw en de mens als man, zoals die
zich afspelen tussen de verhoudingen bewustzijn en zelfbewustzijn. Zoals al
eerder gezegd zijn dat cyclische processen en dat betekent dat het processen
zijn die steeds weer bij hun eigen uitgangspunt terugkomen, zonder dat
overigens de heenweg samenvalt met de terugweg. Als je bijvoorbeeld de beweging
van A naar B omkeert en dus van B naar A laat gaan, dan valt de heenweg samen
met de terugweg. Daarbij valt het onderscheid tussen heen en terug niet weg.
Maar als het gaat over een cyclische beweging verloopt deze van A naar B als
het ware langs de omtrek van een cirkel. De weg van A naar B is dan een andere
aan die terug van B naar A. De richting van de beweging keert evenwel niet om,
zoals bij een lineaire beweging van A naar B en terug het geval is. Hij gaat
daarentegen langs de cirkel op dezelfde weg voort totdat hij weer in A terug
is. Van een onderscheid tussen twee bewegingen is dan geen sprake: het is één
voortgaande beweging, waarbij bovendien het oorspronkelijke uitgangspunt
gaandeweg zijn betekenis verliest... Het cyclische proces bij de vrouw is
zodanig dat er een ontwikkeling gaande is vanuit het bewustzijn naar het
zelfbewustzijn en vandaar verder om weer bij het bewustzijn uit te komen,
enzovoort. Bij de man gaat het uit van het zelfbewustzijn naar het bewustzijn
en zo verder wederom naar het zelfbewustzijn. Bij beiden is dat geen eenmalig
proces, maar een immer voortgaand. Het is goed om in dit verband het begrip
ontwikkeling te gebruiken want inderdaad berust de menselijke ontwikkeling op
deze processen. Zouden die er niet zijn, dan zou geen enkel mens de kans
krijgen ooit wijzer te worden, ondanks alle ervaringen. Nogmaals wijs ik er op
dat het nu steeds gaat over de concreet aanwezige vrouw en man. Daarvoor gelden
wel begrippen, maar zij zijn geen begrippen. Zij zijn concreet aanwezige
verschijnselen. Helaas worden die verschijnselen in de filosofie - en eigenlijk
in het algemeen in het (alsnog onvolwassen)denken - nauwelijks doordacht.
Iedereen kan dan ook constateren dat het nooit over hemzelf, noch haarzelf noch
de buren gaat. Steeds beschouwt men de mens als een cluster van begrippen, maar
dat is niet juist.
Gevolg hiervan is dat er almaar verkeerd
over de mensen gedacht wordt. Dat komt vooral uit aan het merkwaardige feit dat
men voortdurend probeert de mensen aan te passen aan de begripsmatige
denkbeelden die men over hen gevormd heeft, in plaats van andersom uit te
zoeken hoe over het concreet aanwezige verschijnsel te denken valt en de vraag
te stellen: waarom is het verschijnsel dat ik aantref zoals het is en niet
anders? Het gaat nu over bovengenoemde vraag en dan is te wijzen op die
cyclische processen. En deze processen worden door elke cultuur op zijn wijze
belemmerd. Misleidend in dit verband is dat men bij cultuur onwillekeurig denkt
aan iets moois: de cultuurmens is de gecultiveerde (beschaafde) mens. Nu is dat
op zichzelf wel juist, maar mooi is dat helemaal niet. Het is niet de mens op
zijn best, maar juist de mens die bewerkt is om aan een bepaalde maatgevende
voorstelling te voldoen. Zo'n mens is geblokkeerd, gefrustreerd zelfs, en
blijft in ernstige mate beneden zijn mogelijkhéden, ondanks het feit dat hij
tot veel schoons en intelligents in staat is. Zo was de antieke Griekse mens
een uitblinker op het gebied van de kunsten en filosofie. Dat doet gemakkelijk
vergeten dat dit slechts voor enkele bevoorrechten gold en dat dezen toch ook
een waanvoorstelling huldigden, namelijk deze dat zij zichzelf het recht
toekenden bevoorrecht te zijn. En er waren natuurlijk nog meer van die waanideeën.
Kortom; zowel het schone als het intelligente als de dagelijkse praktijk zijn
vervormd door belemmerende voorstellingen.
De cultuur berust op een bepaalde
voorstelling van de werkelijkheid. Zoals al bij eerdere gelegenheden aangetoond
ontstaat zo'n voorstelling aan de hand van ervaringen. Daaronder versta ik
letterlijk alles wat op het menselijk zelfbewustzijn inwerkt, dus zowel het min
of meer onaangedaan opdoen van juiste en onjuiste kennis als alle mogelijke
enigszins lichamelijke confrontaties met de realiteit van alle dag. Het totaal
aan ervaringen wordt natuurlijk aanzienlijk beïnvloed door de contacten die
mensen hebben met anderen en daarbij speelt de topografie van onze planeet een
belangrijke rol. Waterwegen bevorderen contacten, bergpassen eveneens, maar
oceanen en hoge bergketens belemmeren de zaak. De cultuur, als resultaat van
het totaal aan opgedane ervaringen, gaat bijgevolg via de gemakkelijkste weg,
hetgeen op onze planeet goed na te gaan is. Waarom het evenwel gaat is dat er
gesproken kan worden van een opeenvolging van voorstellingen van de mensen
omtrent zichzelf. Die voorstellingen bepalen steeds niet alleen het gedrag van
de mensen (zie wat dit betreft De Grote Vierslag), maar ook hun identiteit als
mannen en vrouwen. Zij belemmeren immers de cyclische bewegingen vanwege hun
neiging zichzelf ongewijzigd te handhaven. De voorstelling die een onvolwassen
mens van de werkelijkheid heeft mag niet veranderen omdat zijn behoefte aan
waarheid en dus zekerheid niet verstoord mag worden. De mensen willen dus ook
hun cultuur voorstellingen niet prijsgeven, zelfs niet betwijfelen. Hoewel zij
daarin op zichzelf gelijk hebben werkt dat, in een onvolwassen situatie,
vervreemdend. Er ontstaan een heleboel taboes. Dat zijn aspecten van de werkelijkheid
die niet tot gelding mogen komen, juist omdat zij de vastgelegde voorstelling,
de zogenaamde waarheid, verstoren. In de westerse cultuur heeft de mens dubbel
last van het vastleggende karakter van het onvolwassen zelfbewustzijn. Dat
vindt zijn oorzaak in het feit dat in die cultuur de aandacht gericht is op de
werkelijkheid als zelfbewustzijn. De westerse cultuur is de uitwerking van de
mens als zelfbewustzijn. Het is dus de uitwerking van de vastgelegde
voorstelling, uitwerking in de vorm van analyse en rubricering (
theorievorming). Het vastleggen geschiedt in de westerse cultuur niet
automatisch, omdat dit in een onvolwassen situatie nu eenmaal gebeurt, maar het
gebeurt welbewust omdat de voorstelling, als inhoud van het zelfbewustzijn,
object van onderzoek is.
Onnodig te zeggen dat die westerse mens
steeds meer in een doolhof terechtkomt en al spoedig helemaal van zichzelf
vervreemd geraakt. De cultuur berust dus op de voorstelling terwijl deze
laatste ook het vrouw-zijn en het man-zijn belemmert. Je kunt dus ook zeggen
dat de cultuur blokkeert en aangezien alle culturen op de voorstelling berusten
blokkeren alle culturen het vrouw-zijn en het man-zijn. Dat is bepaald geen
nieuws! Overal komen juist op dat gebied, en in het verlengde daarvan het terrein
van de seksualiteit en de voortplanting, de meest vreemdsoortige zeden voor.
Vaak zijn die helemaal niet zo onschuldig en in ieder geval zijn zij
onveranderlijk een ernstige aantasting van het individu. Van een ontspannen
zichzelf-zijn is nooit te spreken, zelfs niet in die spaarzame gevallen dat de
seksualiteit behoorlijk vrij is. Maar in feite spant de westerse cultuur de
kroon als het er om gaat de identiteit van de vrouw zowel als die van de man te
vernietigen. Weliswaar wordt het individu als een onaantastbare grootheid
gesteld, maar wat onder die grootheid verstaan moet worden is in alle opzichten
irreëel. Dat moge onder andere blijken uit het al eerder door mij genoemde feit
dat men, ondanks alle psychologie, filosofie en geesteswetenschappen, geen raad
weet met het feit dat vrouw en man wezenlijk van elkaar verschillen, ondanks
het feit dat zij in hun cyclische processen precies dezelfde verhoudingen van
de werkelijkheid doorlopen.
Zie ook : Filosofie
van de Hak op de Tak- aflevering 32
oftewel tolerantie als dissident gedrag
De Vrije Gedachte No.
249 oktober 1994
atheisme,atheist,de fundamentele intolerantie van de godsdienst,geloof,god,godsdienst,
ieder het zijne,intolerantie,macht,tolerant,tolerantie.
Terug naar: home
Als
het gaat om de vraag of godsdiensten wel of niet tolerantie bevorderend zijn,
worden mijns inziens de verhoudingen steeds omgedraaid. Dat leidt tot een voor
het atheïsme noodlottige vertekening van de godsdiensten in kwestie. Je vraagt
je af hoe dat komt; verlangt het moderne denken van ons dat wij de godsdiensten
zonder meer positief benaderen, of zijn wij blind voor enkele onderscheidingen
die, bij het nadenken over het fenomeen godsdienst, beslist gemaakt moeten
worden? Ik denk het laatste !
Een poging tot verduidelijking...
Lang
geleden heb ik eens in een artikel in dit blad gesteld dat er een verschil is
tussen het begrip godsdienst en het begrip geloof.
Ik herinner mij nog levendig dat er toen nogal wat geestverwanten waren die een
dergelijk onderscheid niet wensten te maken, voornamelijk omdat de inhoud van
dat begrip geloof hen niet beviel. Het is niet uitgesloten dat dit nog steeds
bij een aantal vrijdenkers het geval is, zodat zij het hierna volgende betoog
ook zullen willen bestrijden. Het zij zo. Jammer is alleen dat hierdoor het
vraagstuk van het al of niet tolerantie bevorderende karakter van godsdiensten
niet behoorlijk opgelost kan worden.
Elke
godsdienst is voortgekomen uit de een of andere vorm van een geloof. Zo'n
geloof is een op intuïtie berustend complex van
voorstellingen. In de mensen ontstonden, zomaar vanzelf, bepaalde vermoedens
omtrent de aard van de werkelijkheid en die vermoedens, waarvan de herkomst
geenszins rationeel verklaarbaar was, kregen gaandeweg een steeds meer
overtuigend karakter. Het werd voor de mensen almaar meer aannemelijk dat het
bij die vermoedens inderdaad over de ware werkelijkheid ging. De mensen gingen
geloven in hun eigen voorstelling van de werkelijkheid. Het begrip geloof heeft
op die zaak betrekking.
Het zal duidelijk zijn dat de waarheid van
zo'n voorstelling voor de individuele mensen in principe niet het gevolg was
van indoctrinatie en andere vormen van inprenting maar van wat je zou kunnen
noemen collectieve intuïtie. Een intuïtie dus die de overgrote meerderheid van de leden van
een collectief met elkaar gemeen hebben. Natuurlijk spraken de mensen daarover
met elkaar en het kan niet uitblijven dat zij elkaar van allerlei duidelijk
probeerden te maken inzake hun waarheid. Aanvankelijk drukten de mensen zich
nog niet uit in formules, zoals dat bij de moderne mensen het geval is. Hun
manier van uitdrukken was die van het verhaal en bij zo' n verhaal ging het
erom de medemens een beeld van de werkelijkheid voor te toveren. Langs de weg van
dit 'toveren' - in zekere zin een artistieke en in ieder geval een uiterst
creatieve bezigheid kwam men met elkaar tot overeenstemming inzake de
werkelijkheid en haar waarheid. Dat oproepen in de medemens van een beeld van
de werkelijkheid is volstrekt geen zaak van indoctrinatie. Het is een kwestie
van meebeleven, van het ondergaan van iets groots en schoons. Min of meer
kennen wij dat nog als het ondergaan van de schoonheid van een kunstwerk.
Vooral bij muziek is het beleven van schoonheid vaak het geval. Het intuïtief
aanvoelen van het karakter van de werkelijkheid, of anders gezegd: het bij intuïtie weten hoe de werkelijkheid is (ik zeg niet: weten
wat de werkelijkheid is, want daarvoor heb je analytisch onderzoek nodig),
houdt onvermijdelijk ook in dat de mensen vertrouwd zijn met het feit dat er
binnen het geheel van de werkelijkheid een schier oneindige verscheidenheid aan
bestaansvormen aanwezig is. En men weet dat er daarvan geen enkele uitgesloten
kan worden, althans niet zonder de werkelijkheid en de waarheid geweld aan te
doen. Zo was daar het verhaal van de Grote Moeder die de voortbrengster was van
al het bestaande en die als een oneindig grote baarmoeder het totale heelal
omvatte. Natuurlijk bestond die 'Grote Moeder' niet echt.
Het ging slechts over een verhaal dat de
mensen elkaar vertelden. Maar, hoewel dat verhaal niet feitelijk juist was, was
het wel degelijk waar. Dat nu is de essentie van een echt en oorspronkelijk
geloof... het is niet juist, maar het is wel waar! Hoewel het eigenlijk overbodig
is wil ik er toch nog met klem op wijzen dat dit begrip geloof niet samenvalt
met wat men in de westerse denktraditie onder 'geloof' is gaan verstaan. In die
traditie betekent het begrip geloof niets meer dan dat je aanneemt dat een
bepaalde bewering juist is. Je neemt bijvoorbeeld aan dat de bewering dat god
bestaat een juiste bewering is. Uiteraard gaat het hierbij om een godsdienst en
niet om een geloof.
Uit het feit dat al het bestaande
vanzelfsprekend opgenomen is in één alomvattend (oermoederlijk)
geheel is gemakkelijk af te leiden dat de oorspronkelijk gelovige mensen uit
het grijze verleden qua geloof uiterst tolerant waren. Dat wil zeggen dat zij
in hun voorstellingen van de werkelijkheid en dus ook in hun denken een grote
ruimhartigheid aan de dag legden. Omdat die voorstellingen en dat denken op de
wijze van verhalen tot uitdrukking werden gebracht tref je daarin een vaak tot
op de dag van vandaag verbazing wekkende edelmoedigheid en ruimhartigheid aan.
Het is zelfs zo sterk dat je eigenlijk niet eens van tolerantie kunt spreken,
want feitelijk vooronderstelt het gelden van dit begrip dat er een wezenlijk
onderscheid tussen het een en het ander, de een en de ander, gemaakt wordt.
Maar zelfs dat onderscheid lag in de oudheid ver op de achtergrond omdat het 'oermoederlijk' besef van het alles voortbrengende en alles
omvattende nagenoeg volledig dominant was. In de geloofsvoorstellingen die in
de vorige eeuw door toedoen van westerse onderzoekers Hindoeïsme zijn
gaan heten vind je nog veel van het bovenstaande terug. Men was destijds in de
Hindoeïstische wereldbeschouwing van mening dat de grondslag en de
uiteindelijke 'waarheid' van ieder individueel mens dezelfde was, zodat het
niet van belang gevonden werd hoe iemand tegen de dingen aankeek en welke weg
iemand volgde om zich als 'mens' te verwerkelijken. Nadrukkelijk gold: ieder
het zijne. Ook in het geloof dat aan het Christendom ten
grondslag ligt is het begrip tolerantie naar zijn uiterste inhoud terug te
vinden. In de zogenaamde Evangeliën komt als grondgedachte naar voren dat de
werkelijkheid in laatste instantie in het teken van de liefde staat en dat
betekent niets anders dan dat alles ineen is en er dus geen onderscheid en
scheiding tussen het een en het ander, de een en de ander, geldt. Zo kun je
steeds vaststellen dat oorspronkelijk elk geloof zonder meer tolerantie
inhield.
In zeker opzicht zou het
mooi zijn geweest als de mensen 'gelovig' gebleven zouden zijn. Hoewel zo'n
gelovigheid geen enkele garantie voor de juistheid van de voorstellingen
omtrent de werkelijkheid en dus ook wat betreft de juistheid van de verworven
kennis biedt, vervult zij toch wel degelijk een uiterst belangrijke functie,
namelijk die van een spiegel die de mensheid zich voorhoudt om de eigen
cultuur, de samenhang tussen en de betekenis van de verworven kennis, kortom de
realiteit van alle dag, te beoordelen. Anders gezegd: een toetssteen om niet
voortdurend in het duister te tasten en als een blinde rond te dolen. Het
geloof fungeert zogezegd als een spiegel der waarheid. Daarvoor is het
helemaal niet noodzakelijk dat alle voorstellingen een wetenschappelijke toetsing
op juistheid hebben doorstaan. Net als in de kunst heeft de waarheid in dit
verband nauwelijks iets met de juistheid te maken. En net als in de kunst gaat
er - als het goed is! - een louterende en inspirerende werking van een
dergelijke waarheid uit. Het ligt echter in de logica dat de mensheid haar
aanvankelijke fase van geloof ('het gouden tijdperk') achter zich laat en op
zoek gaat naar de juiste kennis omtrent de verschijnselen. Het zoeken naar
juiste kennis en het ontwikkelen van criteria van betrouwbaarheid gaat onvermijdelijk ook
zijn invloed doen gelden op de intuïtieve voorstellingen, het geloof dus. Omdat
er daarbij echter niets onderzocht noch gecontroleerd kan worden en er
tegelijkertijd geen twijfel aan de aangevoelde waarheid bestaat komt het
geleidelijk tot een machtsstelsel. Bepaalde figuren gaan zich opwerpen als
kenners der 'waarheid', en die 'waarheid' is natuurlijk van een hogere orde dan
de alledaagse realiteit van het menselijk leven. Dat hogere is uiteraard niet
alleen Ontoegankelijk voor onderzoek en kritiek, maar het is vooral dwingend.
De zogenaamde 'waarheid' geldt voor iedereen en dus zal iedereen zich eraan
onderwerpen, zonder er over na te denken en zonder er vragen over te stellén.
Deze dwingende en onaantastbare waarheid vormt het materiaal waaruit de
godsdiensten zijn opgebouwd. En wat eerst intuïtief werd aangevoeld is binnen
het kader van de godsdienst geworden tot een complex van voorstellingen dat
stelselmatig wordt ingeprent en dat geen twijfel meer toelaat. Zo worden de
mensen het slachtoffer van misbruik en paradoxaal genoeg hebben zij dat te
danken aan hun eigen hang naar juiste en dus onbetwijfelbare kennis. Zodra het
intuïtieve voor de mensen de status van kennis krijgt wordt het voor
uitgeslapen enkelingen een buitengewoon efficiënt middel om macht uit te
oefenen.
Binnen
de sfeer van het geloof - in de zin zoals ik dit begrip hanteer - worden er van
allerlei verhalen verteld over de werkelijkheid en de daarin voorkomende processen
en toestanden. Al die processen en toestanden zijn van een de mensen
overstijgend karakter: het is een werkelijkheid die groter en grootser is dan
de individuele mens. Dat is voor de gelovige echter volstrekt geen uitwendige
en hogere zaak. Het is iets waaraan geen speciale waarde gehecht wordt en wat
dus ook niet als een zaak van macht kan worden beschouwd. Dat zou overigens ook
niet kunnen, want voor die gelovige behoort immers alles, ook de mens, tot
diezelfde werkelijkheid en dus is dat allemaal om zo te zeggen 'gelijkwaardig'.
Als men dan ook verhaalde van goden en godinnen, licht en donker, goed en
kwaad, machtig en onmachtig, plaatselijk en universeel, dan ging het er om een
beeld te schetsen van wat er in de werkelijkheid gaande is, zonder dat men
daarmee zeggen wilde dat al die goden, godinnen en dergelijken feitelijk zouden
bestaan. En een onderscheid qua macht lag ook volledig buiten het denken.
Terzijde:
men zou hier van ‘atheïsme' kunnen spreken, ware het niet dat dit begrip, als
zijnde een ontkenning, een erkenning van bestaande hogere en machtige goden
vooronderstelt, hetgeen bij de door mij geschetste alsnog 'gelovige' mens niet
aan de orde is. Maar alles werd al spoedig anders. De zaak gaat zich omzetten
tot een godsdienst: vanaf dit moment treden er lui op de voorgrond die de
waarheid bezitten en die elke afwijking daarvan als ketterij beschouwen.
Bovendien beweren die lui dat er wel degelijk goden en godinnen bestaan en dat
die beslist veel machtiger zijn dan de mensen. In feite gebruiken die lui
dezelfde ingrediënten die binnen de sfeer van het geloof voorkwamen, alleen met
dit verschil dat a) de oorspronkelijke beelden van goden en dergelijken nu als
feitelijkheden voorgesteld worden, b) er aan de juistheid van de voorstelling niet
getwijfeld kan worden en c) dat het gaat over hogere machten. Deze drie
grootheden bij elkaar zijn essentieel voor de godsdienst. Dat heeft
verscheidene consequenties...
Als
we eenmaal te doen hebben met een godsdienst doet de intolerantie zijn intrede.
Dat kan niet anders ! Zelfs al zouden de godsdienstigen
het zo niet willen, bijvoorbeeld doordat zij herinneringen bewaren aan de fase
van geloof toen voor hen alles harmonieus 'ineen' was in een 'oermoederlijke' werkelijkheid, zonder dat er ook maar iets
buitengesloten of minderwaardig was, dan nog zouden zij niet kunnen ontkomen
aan de intolerantie. Dat komt doordat het nu om iets absoluuts gaat: het
bestaan van god is absoluut (niet tijdelijk en plaatselijk), de kennis omtrent
god is absoluut (laat geen twijfel en geen tegenspraak toe) en zijn macht is
absoluut (de zogenaamde almacht). Er valt dus voor goedmoedige godsdienstigen niets te willen. Een ieder die afwijkt van
de absolute waarden deugt niet en moet bekeerd worden. Wordt dat niet
geaccepteerd, dan verliest zo'n afwijkend iemand zijn of haar bestaansrecht.
Dat is heel simpel en inderdaad ijzig consequent! De intolerantie is overigens
niet alleen maar het gevolg van het absolute karakter van de godsdienst. Er is
namelijk, samenhangend met dat absolute, ook nog het machtsaspect. De, de
mensen overstijgende, grotere en grootsere kosmische werkelijkheid wordt er een
van een hoger niveau. Zij komt niet alleen buiten, maar ook letterlijk boven
de mens te staan en wordt als zodanig een macht waaraan alle mensen onderworpen
zijn. Vandaar dat wij indertijd van godsdienst zijn gaan spreken. Het gaat
inderdaad om een dienstbaarheid aan een hogere macht, aan een god. Men heeft
destijds heel goed begrepen hoe de vork in de steel steekt! Ook dienstbaarheid
laat geen tolerantie toe. De dingen moeten gebeuren zoals ze verordonneerd
worden. Het gedrag van de dienstbare moet voor de regeerder absoluut
voorspelbaar zijn. Logisch, want anders heeft regeren helemaal geen zin. Als
niemand zich iets van de bevelen aantrok - wat inderdaad een opluchting zou
zijn! - bleef er van de begrippen macht, regeren en dienstbaarheid niets
over. Dat zou ook wat betreft de tolerantie een grote vooruitgang betekenen
omdat dan in ieder geval in de praktijk het geringeloor
onmogelijk zou zijn geworden. Maar zover is het nog lang niet! Indachtig het
bovenstaande blijkt het dus onmogelijk de intolerantie anders dan als
fundamenteel te beschouwen. Omdat menigeen met deze conclusie geen vrede zal
hebben wijs ik er voor de aardigheid op dat het niet zonder grond is als
atheïsten en humanisten opgetogen zijn als zij godsdienstigen
ontmoeten die tolerant blijken te zijn. Zij komen dan met enthousiaste verhalen
en leggen gretig uit dat 'moderne' godsdienstigen
eigenlijk net zo denken als zijzelf. Ik denk dan: kennelijk hadden die
atheïsten en humanisten onbewust iets anders verwacht van godsdienstigen.
En dat is nu precies wat ik bedoel…!
Bijna
altijd wordt de zaak zo voorgesteld dat het helemaal niet vanzelfsprekend is
dat godsdiensten aanleiding zijn tot intolerantie. Sterker nog: men wijst er
met graagte op dat de godsdiensten eigenlijk buitengewoon tolerant zijn.
De
geestdrijvers, de vaak moordlustige fanatici en de zogenaamde fundamentalisten
zouden dan uitzonderingen zijn, minderheden die bepaalde machtsdoelen voor ogen
hebben. Nu is het verwarrende dat dit inderdaad een feit is. Het zijn
minderheden die doorgaans ook door de meeste leden van hun eigen godsdienst afgewezen
worden. Maar dat is niet doordat zo'n godsdienst in wezen tolerant zou zijn,
maar daarentegen juist doordat zo'n godsdienst allang door zijn eigen
(intolerante) fundamenten heen gezakt is. Men is niet meer zo erg overtuigd van
de juistheid van de godsdienstige dogma's, stellingen en theorieën. Bij alle
wereldgodsdiensten zie je het verschijnsel dat de meeste leden een ernstige
mate van twijfel en een zekere mate van redelijkheid en tolerantie ontwikkeld
hebben. Maar die mensen zijn beslist geen afspiegeling van het wezen van hun godsdienst.Zij zijn juist de dissidenten binnen hun
godsdienst en zij worden voortdurend bestraffend toegesproken! Nergens kun je
dit beter waarnemen dan bij het katholicisme. Een vergelijking tussen het gedoe
van de prelaten van de Roomse Kerk en dat van de gewone godsdienstigen
leert dat juist die gewone mensen, die de meeste geloofswaarheden allang in de
praktijk afgezworen hebben, bij voortduring terechtgewezen worden:zij
zijn dissidenten, mensen die van de ware leer afwijken. Begrip voor andere
godsdiensten en overtuigingen, ruimhartigheid ten aanzien van ander gedrag zijn
symptomen van ontrouw aan de rechte leer. Ontmoet je dus 'aardige' godsdienstigen - en dat is in onze moderne westerse wereld
meer regel dan uitzondering - dan heb je te maken met tolerantie die als dissidente
godsdienstigheid getypeerd moet worden. Dus zijn niet de geestdrijvers,
fanaten en fundamentalisten de uitzonderingen, maar de ruimhartige en tolerante
godsdienstigen, die in belangrijke mate door hun eigen
godsdienst heen gezakt zijn. De verwarring inzake het al of niet tolerant zijn
is zonder twijfel ontstaan vanuit het in de moderne cultuur gebruikelijke
kwantitatieve denken. Dat is een denken dat alleen maar uit de voeten kan met
datgene dat in getallen, hoeveelheden en waarden uit te drukken is. Omdat er
van de tolerante godsdienstigen tegenwoordig de
meeste zijn wordt dat voor het kwantitatieve denken vanzelfsprekend de regel,
terwijl de minderheid, die dus uit die intoleranten
bestaat, als uitzondering gezien wordt. Kwantitatief gezien is dit dus juist,
maar door deze eenzijdige benadering ontstaat er toch een geheel vertekend
beeld: de godsdienst bevordert plotseling tolerantie ! Daar klopt natuurlijk,
ook historisch gezien, niets van. Wie tolerantie bevorderen zijn de dissidente godsdienstigen...
Bovenstaande
tekst is geschreven: door Jan Vis, filosoof.
de
gestolde neerslag van een bepaalde fase van de ontwikkeling van het zelfbewustzijn. Er worden
allerlei dingen vastgelegd, als norm gesteld, die tijdens die fase duidelijk
zijn geworden. De neerslag van zo’n fase stolt tot cultuur.
Onder
een ideologie versta ik: een overheersend
cultuurdenkbeeld dat gebaseerd is op de voorstelling hoe de werkelijkheid zou
moeten zijn.
Gewone mensen, zijn mensen waarbij
de twijfel zijn rol blijft spelen, die zich niet beroepen op iets hogers, iets
goddelijks of iets koninklijks of op hogere geestelijke vermogens die
maatgevend zouden zijn.
Terug naar:
de
Startpagina
Pagina's
zijn door mij uit het tijdschrift van De Vrije Gedachte No. 249 oktober 1994
overgenomen.
Aangezien
de filosofie er niet is voor enkele bevoorrechten maar juist voor alle mensen, is
het citeren uit mijn werk zonder meer
toegestaan. Wel echter zou ik het op prijs stellen dat het citeren vergezeld
gaat van een duidelijke bronvermelding! (Jan Vis)
|
|